Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch — page 7

6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
431
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
1
Temperatuur verhogen
2
Temperatuur verlagen
Instellen van de aanjagersnelheid
1
Aanjagersnelheid verhogen
2
Aanjagersnelheid verlagen
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
6
Beweeg de luchtcirculatieknop
omhoog of omlaag om de lucht-
circulatiemodus te wijzigen.
Iedere keer dat de knop wordt
bediend, worden er andere uit-
stroomopeningen geselecteerd.
Er stroomt lucht naar het
1
bovenlichaam.
2
Er stroomt lucht naar
het
bovenlichaam en de voeten.
3
Er stroomt lucht naar de voe-
Luchtcirculatieknop
ten.
Er stroomt lucht naar de voe-
4
ten en de voorruitverwarming
is in werking.
432
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Overige functies
Schakelen tussen buitenluchtmodus en recirculatiemodus
Druk op
Iedere keer als op
wordt gedrukt, schakelt de luchttoevoer tussen
de buitenluchtmodus (controlelampje uit) en de recirculatiemodus (con-
trolelampje aan).
Ontwasemen van de voorruit
De ruitverwarming wordt gebruikt om de voorruit en de zijruiten
voor te ontwasemen.
Druk op
De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe.
Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en
zijruiten voor sneller te ontwasemen.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op
om terug te
keren naar de vorige modus.
Ontwasemen van de achterruit en buitenspiegels
De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de
achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op
De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt na een tijdje automa-
tisch uitgeschakeld.
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
433
Uitstroomopeningen
Plaats van uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen en
luchthoeveelheid veranderen
overeenkomstig de geselec-
teerde luchtcirculatiemodus.
(Blz. 431)
: Sommige uitvoeringen
Afstellen van de stand en de mate van opening van de uit-
stroomopeningen
Uitstroomopeningen midden voor
Richt de luchtstroom naar
1
links of rechts, boven of
beneden.
Draai de knop naar boven
2
om de uitstroomopening te
openen en naar beneden om
6
de uitstroomopening te slui-
ten.
Uitstroomopeningen voor
Richt de luchtstroom naar links
of rechts, boven of beneden.
434
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
1
De uitstroomopening openen
2
De uitstroomopening sluiten
Beslaan van de ruiten
De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
Zet bij het rijden op stoffige wegen, in tunnels of in druk verkeer de luchttoe-
voertoets in de recirculatiemodus. Zo wordt voorkomen dat er buitenlucht de
auto in stroomt.
Interieurfilter
Blz. 532
WAARSCHUWING
Voorkomen dat de voorruit beslaat
Plaats geen voorwerpen op het dash-
board die de uitstroomopeningen kunnen
bedekken. Anders raakt de luchtstroom
mogelijk geblokkeerd, waardoor de voor-
ruitverwarming de voorruit niet kan ont-
wasemen.
Voorkomen van brandwonden
Raak het spiegeloppervlak van de buitenspiegels niet aan wanneer de bui-
tenspiegelverwarming is ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de verwarming niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de
motor niet draait.
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
435
Automatische airconditioning
De uitstroomopeningen waaruit de lucht komt en de aanjager-
snelheid worden automatisch geregeld op basis van de gekozen
temperatuur.
Deze afbeeldingen hebben betrekking op een auto met linkse
besturing.
De positie en vorm van toetsen kunnen iets afwijken bij auto's
met rechtse besturing.
Verder zijn de positie van het display en de knoppen per sys-
teem verschillend.
Bedieningspaneel airconditioning
Zonder modus gescheiden bediening
6
: Indien aanwezig
436
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Met modus gescheiden bediening
Wijzigen van de ingestelde temperatuur
1
Temperatuur verhogen
2
Temperatuur verlagen
Instellen van de aanjagersnelheid
1
Aanjagersnelheid verhogen
2
Aanjagersnelheid verlagen
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
437
Wijzigen van de luchtcirculatiemodus
Beweeg de luchtcirculatieknop
omhoog of omlaag om de lucht-
circulatiemodus te wijzigen.
Iedere keer dat de knop wordt
bediend, worden er andere uit-
stroomopeningen geselecteerd.
Er stroomt lucht naar het
1
bovenlichaam.
2
Er stroomt lucht naar
het
bovenlichaam en de voeten.
3
Er stroomt lucht naar de voe-
Luchtcirculatieknop
ten.
Er stroomt lucht naar de voe-
4
ten en de voorruitverwarming
is in werking.
Gebruik van de automatische modus
1
Druk op
6
De ontvochtigingsfunctie wordt ingeschakeld. De uitstroomope-
ningen waaruit de lucht komt en de aanjagersnelheid worden auto-
matisch geregeld op basis van de gekozen temperatuur.
2
Wijzig de ingestelde temperatuur.
3
Druk op
om de procedure te beëindigen.
Controlelampje automatische modus
Als de instelling van de aanjagersnelheid of de luchtcirculatiemodi
worden bediend, dooft het controlelampje van de automatische
modus. De automatische modus blijft echter ingeschakeld voor de
andere functies dan die worden bediend.
438
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Afzonderlijk instellen van de temperatuur voor de bestuurder
en voor de voorpassagier (auto's met modus gescheiden
bediening)
Voer een van de volgende procedures uit om de modus voor
gescheiden bediening in te schakelen:
● Druk op
● Wijzig de ingestelde temperatuur aan passagierszijde.
Als de modus voor gescheiden bediening is ingeschakeld, gaat het con-
trolelampje branden.
Overige functies
Schakelen tussen buitenluchtmodus en recirculatiemodus
Auto's zonder modus gescheiden bediening
Druk op
om naar de recirculatiemodus te schakelen.
Druk op
om naar de buitenluchtmodus te schakelen.
Wanneer de recirculatiemodus is geselecteerd, brandt het controle-
lampje op
Wanneer de buitenluchtmodus is geselecteerd, brandt het controle-
lampje op
Auto's met modus gescheiden bediening
Druk op
Iedere keer als op
wordt gedrukt, schakelt de luchttoevoer tussen
de buitenluchtmodus (controlelampje uit) en de recirculatiemodus (con-
trolelampje aan).
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
439
Ontwasemen van de voorruit
De ruitverwarming wordt gebruikt om de voorruit en de zijruiten
voor te ontwasemen.
Druk op
De ontvochtigingsfunctie werkt en de aanjagersnelheid neemt toe.
Zet, als de recirculatiemodus is ingeschakeld, de luchttoevoertoets in de
buitenluchtmodus. (Mogelijk gaat dit automatisch.)
Verhoog de aanjagersnelheid en de temperatuur om de voorruit en
zijruiten voor sneller te ontwasemen.
Druk wanneer de voorruit is ontwasemd nogmaals op
om terug te
keren naar de vorige modus.
Ontwasemen van de achterruit en buitenspiegels
De achterruit- en buitenspiegelverwarming worden gebruikt om de
achterruit te ontwasemen en om regendruppels, dauw en ijs van de
buitenspiegels te verwijderen.
Druk op
De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt na een tijdje automa-
6
tisch uitgeschakeld.
Persoonlijke voorkeursinstellingen aanjager
De instellingen voor de aanjagersnelheid kunnen worden gewijzigd.
1
Druk op
2
Druk op
3
Elke keer als de toets
wordt ingedrukt, verandert de aan-
jagersnelheid als volgt.
MEDIUMSOFTFAST
440
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Uitstroomopeningen
Plaats van uitstroomopeningen
De uitstroomopeningen en
luchthoeveelheid veranderen
overeenkomstig de geselec-
teerde luchtcirculatiemodus.
(Blz. 437)
: Sommige uitvoeringen
Afstellen van de stand en de mate van opening van de uit-
stroomopeningen
Uitstroomopeningen midden voor
Richt de luchtstroom naar
1
links of rechts, boven of
beneden.
Draai de knop naar boven
2
om de uitstroomopening te
openen en naar beneden om
de uitstroomopening te slui-
ten.
Uitstroomopeningen voor
Richt de luchtstroom naar links
of rechts, boven of beneden.
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
441
1
De uitstroomopening openen
2
De uitstroomopening sluiten
Gebruik van de automatische modus
De aanjagersnelheid wordt automatisch geregeld op basis van de gekozen
temperatuur en de omgevingscondities.
Direct na het indrukken van
kan de aanjager even worden uitgescha-
keld tot er voldoende warme of koude lucht voorhanden is.
Beslaan van de ruiten
Wanneer de luchtvochtigheid in de auto hoog is, zullen de ruiten gemakke-
lijk beslaan. Wanneer
wordt ingeschakeld, wordt de lucht die via de
uitstroomopeningen stroomt ontvochtigd en wordt de voorruit efficiënt ont-
wasemd.
6
Als u
uitschakelt, zullen de ruiten mogelijk sneller beslaan.
De ruiten zullen mogelijk beslaan als de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
Zet bij het rijden op stoffige wegen, in tunnels of in druk verkeer de luchttoe-
voertoets in de recirculatiemodus. Zo wordt voorkomen dat er buitenlucht de
auto in stroomt. Wanneer tijdens het koelen de recirculatiemodus wordt
ingeschakeld, wordt ook het interieur van de auto effectief gekoeld.
Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/recirculatiemodus automatisch inge-
schakeld afhankelijk van de ingestelde temperatuur of de temperatuur in de
auto.
Wanneer de buitentemperatuur laag is
De ontwasemingsfunctie werkt mogelijk niet, ook niet als op
wordt
gedrukt.
442
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Geuren ventilatie en airconditioning
Zet de airconditioning in de buitenluchtmodus om frisse lucht binnen te laten.
Tijdens het gebruik kunnen verschillende geuren van binnen en buiten de
auto in het airconditioningsysteem terechtkomen. Dit kan tot gevolg hebben
dat de lucht die uit de uitstroomopeningen komt niet lekker ruikt.
Het voorkomen van mogelijke geuren:
• We raden u aan het airconditioningsysteem in de buitenluchtmodus te
zetten voordat u de motor uitschakelt.
• Mogelijk wordt het inschakelen van de aanjager direct nadat de aircondi-
tioning in de automatische modus wordt ingeschakeld even vertraagd.
Interieurfilter
Blz. 532
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. de instelling van de airconditioning) kunnen worden
gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstel-
lingen Blz. 663)
WAARSCHUWING
Voorkomen dat de voorruit beslaat
Gebruik
niet in combinatie met koele lucht bij zeer vochtig weer. Het
verschil tussen de buitentemperatuur en de temperatuur van de voorruit
zorgt ervoor dat de buitenkant van de voorruit beslaat, waardoor het zicht
wordt belemmerd.
Plaats geen voorwerpen op het dash-
board die de uitstroomopeningen kun-
nen bedekken. Anders raakt de
luchtstroom mogelijk geblokkeerd,
waardoor de voorruitverwarming de
voorruit niet kan ontwasemen.
Voorkomen van brandwonden
Raak het spiegeloppervlak van de buitenspiegels niet aan wanneer de bui-
tenspiegelverwarming is ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de accu
Laat de airconditioning niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de
motor niet draait.
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
443
Extra verwarming
Deze zorgt ervoor dat het interieur van de auto warm blijft onder
zeer koude omstandigheden.
Aan/uit
De extra verwarming gaat onge-
veer
30 seconden nadat op de
toets gedrukt wordt werken, en het
duurt nog ongeveer 55 seconden
voordat hij volledig is opgewarmd.
De extra verwarming kan worden bediend als
De motor draait.
Normale verschijnselen bij werking van de extra verwarming
De volgende omstandigheden duiden niet op een storing.
Als de extra verwarming in- of uitgeschakeld wordt, kan enige witte rook of
een lichte geur vrijkomen uit de onder de vloer geplaatste uitlaat.
6
Bij het gebruik onder extreem koude omstandigheden kan tevens wat con-
dens uit de uitlaat komen.
Het is mogelijk dat gedurende 2 minuten nadat de extra verwarming is uit-
geschakeld in de motorruimte een geluid hoorbaar is.
Als de verwarming is uitgeschakeld
Het verdient aanbeveling om de extra verwarming niet binnen 10 minuten
opnieuw in te schakelen nadat u deze uitgeschakeld hebt. Anders kan de
extra verwarming geluid maken wanneer deze werkt.
Bij het tanken
De motor moet zijn afgezet. Wanneer u de motor afzet, wordt de extra ver-
warming uitgeschakeld.
: Indien aanwezig
444
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
WAARSCHUWING
Brandwonden of schade aan uw auto voorkomen
Raak de verwarming en de uitlaat niet
aan omdat deze heet zijn. U zou zich
kunnen branden.
Houd brandbare materialen zoals
brandstof weg van de verwarming en de
uitlaat. Hierdoor kan brand ontstaan.
OPMERKING
Schade aan de auto voorkomen
Schakel de extra verwarming niet herhaaldelijk in en uit binnen een tijdsin-
terval van 5 minuten omdat dat de levensduur kan verkorten. Zet de toets
van de extra verwarming uit als de motor vaak opnieuw gestart wordt
(zoals bij bezorgingen).
Voer geen veranderingen uit aan de extra verwarming zonder eerst een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. Dit kan een
defect aan het verwarmingselement of zelfs brand veroorzaken.
Mors geen water of andere vloeistoffen op het verwarmingselement en de
brandstofpomp van de verwarming. Hierdoor kan de extra verwarming
defect raken.
Houd de in- en uitlaat van de verwarming vrij van water, sneeuw, ijs, mod-
der, enz. Wanneer deze verstopt raken, kan de verwarming niet meer
goed werken.
Als u iets ongewoons opvalt, zoals een vloeistoflek, rook of een slechte
werking, schakel dan de extra verwarming uit en laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
445
Stoelverwarming
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig wanneer iemand uit onderstaande categorieën in con-
tact komt met de stoelen wanneer de stoelverwarming is ingeschakeld:
• Baby's, kleine kinderen, oudere personen, zieken en gehandicapten
• Personen met een gevoelige huid
• Personen die oververmoeid zijn
• Personen die alcohol hebben gedronken of personen die rustgevende
medicijnen
(slaapmiddel, middel tegen verkoudheid, enz.) hebben
gebruikt
Neem, om de kans op lichte brandwonden of oververhitting te beperken,
de volgende voorzorgsmaatregelen in acht
• Bedek de stoel niet met een kleed of kussen als de stoelverwarming in
gebruik is.
• Gebruik de stoelverwarming niet langer dan noodzakelijk is.
OPMERKING
Plaats geen zware voorwerpen met een ongelijkmatig oppervlak op de
stoel en leg geen scherpe voorwerpen (naalden, punaises, enz.) op de
stoel.
6
Gebruik de functies niet wanneer de motor uitgeschakeld is, om te voorko-
men dat de accu ontladen raakt.
Open eerst het deksel en druk
daarna op de schakelaar.
1
Hoge temperatuur
2
Lage temperatuur
Het controlelampje gaat branden
wanneer de toets is ingedrukt.
: Indien aanwezig
446
6-1. Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop:
De stoelverwarming kan worden gebruikt wanneer het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
De stoelverwarming kan worden gebruikt wanneer het contact AAN staat.
Zet de schakelaar in de neutrale stand wanneer de stoelverwarming niet
wordt gebruikt. Het controlelampje dooft.
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
447
Overzicht interieurverlichting
1
Make-upverlichting (indien aanwezig) (Blz. 448)
2
Interieurverlichting voor/leeslampjes voor (Blz. 448, 449)
6
3
Interieurverlichting achter (indien aanwezig) (Blz. 448)
Leeslampje achter (indien aanwezig) (Blz. 449)
4
Startknopverlichting (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
448
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting
Voor
1
Stand DOOR
2
Uit
CTH53AP035
Achter (indien aanwezig)
1
Aan
2
Stand DOOR
3
Uit
Make-upverlichting (indien aanwezig)
1
Aan
2
Uit
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
449
Leeslampjes
Voor
Aan/uit
Wanneer de verlichting brandt
nadat deze door de bijbeho-
rende portierkoppelingsschake-
laar is ingeschakeld, gaat deze
niet uit, zelfs niet wanneer op
het afdekkapje wordt gedrukt.
Achter (indien aanwezig)
Aan/uit
Wanneer de interieurverlichting
vóór brandt nadat deze door de
bijbehorende portierkoppelings-
schakelaar is ingeschakeld,
gaat deze niet uit, zelfs niet
wanneer op het afdekkapje
wordt gedrukt.
6
450
6-2. Gebruik van de interieurverlichting
Instapverlichting
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Als de schakelaar van de interieurverlichting in de stand DOOR staat, wordt
de interieurverlichting automatisch in-/uitgeschakeld op basis van de stand
van het contact, ongeacht of de portieren vergrendeld/ontgrendeld zijn en of
de portieren geopend/gesloten zijn.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Als de schakelaar van de interieurverlichting in de stand DOOR staat, worden
de interieurverlichting en startknopverlichting automatisch in-/uitgeschakeld
op basis van de stand van het contact, de aanwezigheid van de elektronische
sleutel, het vergrendeld/ontgrendeld zijn van de portieren en het geopend/
gesloten zijn van de portieren.
Voorkomen van ontlading van de accu
De volgende verlichting wordt na 20 minuten automatisch uitgeschakeld:
Leeslampjes/interieurverlichting
Bagageruimteverlichting
Make-upverlichting (indien aanwezig)
Persoonlijke voorkeursinstellingen die bij een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige kunnen worden geconfigureerd
De instellingen (bijv. de tijd die verstrijkt voordat de verlichting uitgaat) kun-
nen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
Blz. 663)
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
451
Overzicht van opbergmogelijkheden
1
Extra opbergvakken
4
Bekerhouders
(Blz. 455)
(indien aanwezig)
6
(Blz. 454)
2
Dashboardkastje (Blz. 452)
5
Consolevak
(Blz. 452)
3
Fleshouders
(Blz. 453)
WAARSCHUWING
Laat geen brillen, aanstekers of spuitbussen in de opbergvakken liggen.
Als u dat wel doet, kan dat bij hoge temperaturen leiden tot het volgende:
• Brillen kunnen vervormen als de temperatuur in de auto te hoog oploopt
of barsten als ze in contact komen met andere voorwerpen.
• Aanstekers en spuitbussen kunnen exploderen. Als ze in contact
komen met andere voorwerpen, kunnen aanstekers vlam vatten en
kunnen spuitbussen gas gaan lekken, waardoor brand kan ontstaan.
Houd de deksels gesloten tijdens het rijden of als de opbergvakken niet in
gebruik zijn.
Bij plotseling remmen of uitwijken kan letsel ontstaan doordat een inzit-
tende wordt geraakt door de open klep of door voorwerpen in het opberg-
vak.
452
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Dashboardkastje
Trek de hendel omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje gaat branden als de achterlichten
branden.
Consolevak
Consolevak
Bovenste vak
Trek de knop aan de rechterzijde Trek de knop aan de linkerzijde
omhoog en til het deksel op.
omhoog en til het deksel op.
Het deksel van het achterste deel van de
middenconsole kan naar voren of naar
achteren worden geschoven. (met schuif-
functie)
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
453
Fleshouders
Voor
Achter
Sluit de kap als er een fles wordt opgeborgen.
De fles kan mogelijk niet worden opgeborgen als gevolg van de grootte of
vorm ervan.
WAARSCHUWING
Zet niets anders dan flessen in de fleshouders.
Andere voorwerpen kunnen bij een aanrijding of sterk afremmen naar bui-
ten worden geslingerd en letsel veroorzaken.
6
454
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Bekerhouders
Voor
Achter (indien aanwezig)
Het inzetstuk voor de bekerhouders voor
kan worden verwijderd, zodat het kan
worden schoongemaakt.
De bekerhouders voor kunnen worden
afgesteld op het juiste formaat voor een
beker of blikje door de positie van het
inzetstuk te wijzigen.
WAARSCHUWING
Zet niets anders in de bekerhouders dan bekers of blikjes.
Andere voorwerpen kunnen bij een ongeval of plotseling remmen naar bui-
ten worden geslingerd en letsel veroorzaken. Dek indien mogelijk warme
dranken af om verbranding te voorkomen.
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
455
Extra opbergvakken
Type A
Type B
Druk op het deksel om het te ope- Trek aan de lip om het vak te
nen.
openen.
Type C
6
Trek het deksel open.
Alleen type C: De lade kan worden verwij-
derd.
456
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
WAARSCHUWING
Houd de extra opbergvakken gesloten. Bij plotseling remmen of uitwijken
kan letsel ontstaan doordat een inzittende wordt geraakt door een open-
staand extra opbergvak of door items die erin zijn opgeborgen.
Alleen type A: Berg geen voorwerpen op die zwaarder zijn dan 0,2 kg.
Zwaardere voorwerpen kunnen ervoor zorgen dat het extra opbergvak
opengaat, waardoor het voorwerp naar buiten kan vallen en letsel kan ver-
oorzaken.
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
457
Voorzieningen in de bagageruimte
Bagagehaken (indien aanwezig)
In de bagageruimte zijn haken
aanwezig waaraan de bagage kan
worden vastgezet.
WAARSCHUWING
Klap, om letsel te voorkomen, de bagagehaken in de ruststand als ze niet
worden gebruikt.
Tashaken
6
OPMERKING
Hang geen voorwerpen zwaarder dan 4 kg aan de tashaak.
458
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Afdekplaat (indien aanwezig)
1
Hoogste stand
2
Laagste stand
De laagste stand kan worden
gebruikt wanneer de afdekplaat op
de afdekmat is geplaatst.
WAARSCHUWING
Plaats niets op de afdekplaat wanneer u de afdekplaat bedient.
Anders kunnen uw vingers bekneld raken of kan een ongeval ontstaan met
letsel als gevolg.
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
459
Extra opbergvakken (indien aanwezig)
Trek de lip van de afdekplaat
1
omhoog en trek deze naar u toe
om te verwijderen. (indien aan-
wezig)
Trek de lip van de afdekmat
2
omhoog en trek deze naar u toe
om te verwijderen.
Type A
Type B
6
Type C
460
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
Extra opbergvakken opzij (indien aanwezig)
De inzetbakken aan de zijkant
kunnen worden verwijderd wan-
neer de afdekplaat in de laagste
stand is geplaatst.
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
461
Verwijderen van de bagageafdekking
1
Neem de koordjes los.
2
Verwijder de bagageafdekking uit de bevestiging.
De bagageafdekking kan worden verwijderd door hem in de richting
van de pijl aangegeven met A te trekken.
Als dit niet werkt, trek hem dan in de richting aangegeven met B.
6
462
6-3. Gebruik van de opbergmogelijkheden
De bagageafdekking kan achter de achterstoelen worden opgeborgen.
1
Steek een zijde van de bagageafdekking in het gat tussen de achterzijde
van de achterstoel en het zijpaneel.
Steek, terwijl u de bagageafdekking naar de achterzijde van de achterstoel
2
beweegt, de andere zijde van de bagageafdekking in het andere gat.
Controleer of de bagageafdekking veilig geplaatst is.
Wanneer u de bagageafdekking wilt gebruiken, volg dan de stappen in de
omgekeerde volgorde.
OPMERKING
Stel de opgeslagen bagageafdekking niet bloot aan stoten. De bagageaf-
dekking kan anders beschadigd raken.
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
463
Overige voorzieningen in het interieur
Zonnekleppen
Klap de zonneklep omlaag om
1
deze in de vooruitgerichte
stand te zetten.
Klap de zonneklep omlaag,
2
maak de klep los en draai deze
naar de zijkant om de zonne-
klep in de zijdelingse stand te
zetten.
Make-upspiegels
Open de klep.
6
464
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
Klok
De klok kan worden ingesteld door op de toetsen te drukken.
1
Instellen van de uren
2
Instellen van de minuten
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop:
De klok wordt weergegeven wanneer het contact in stand ACC of AAN
staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
De klok wordt weergegeven wanneer het contact in stand ACC of AAN
staat.
Wanneer de accupolen zijn losgenomen en weer aangesloten, zal de klok
automatisch 1:00 aangeven.
Uitneembare asbak (indien aanwezig)
De asbak kan in een bekerhouder
worden geplaatst. (Blz. 454)
WAARSCHUWING
Houd de asbak gesloten wanneer deze niet wordt gebruikt.
Anders kunt u in geval van een aanrijding of plotseling sterk afremmen of
uitwijken letsel oplopen.
Zorg ervoor om brand te voorkomen dat lucifers en sigaretten volledig
gedoofd zijn voordat u ze in de asbak stopt en controleer of de asbak
geheel gesloten is.
Stop om brand te voorkomen geen papier of ander licht ontvlambaar mate-
riaal in de asbak.
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
465
Accessoireaansluitingen
Voor en achter: Gebruik deze als voeding voor elektronische acces-
soires die minder dan 12 V/10 A verbruiken (stroomverbruik van
120 W).
Zorg er bij het gebruik van elektronische accessoires voor dat het
stroomverbruik van alle aangesloten accessoireaansluitingen lager is
dan 120 W.
Bagageruimte: Gebruik deze als voeding voor elektronische accessoi-
res die minder dan 12 V/10 A verbruiken (stroomverbruik van 120 W).
Voor
Achter
Open de klep.
Trek het deksel
open en open ver-
6
volgens het kapje.
Bagageruimte
Open de klep.
466
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop:
De accessoireaansluitingen kunnen worden gebruikt wanneer het contact in
stand ACC of AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
De accessoireaansluitingen kunnen worden gebruikt wanneer het contact in
stand ACC of AAN staat.
Auto's met Stop & Start-systeem: Wanneer de motor wordt herstart nadat
deze is uitgeschakeld door het Stop & Start-systeem, is de accessoireaan-
sluiting mogelijk tijdelijk niet bruikbaar. Dit duidt echter niet op een storing.
OPMERKING
Sluit de accessoireaansluitingen af met de kapjes als de aansluitingen niet
in gebruik zijn om schade aan de accessoireaansluitingen te voorkomen.
Vreemde voorwerpen of vloeistoffen die in de accessoireaansluitingen
terechtkomen, kunnen kortsluiting veroorzaken.
Gebruik de accessoireaansluitingen niet langer dan noodzakelijk is als de
motor niet draait, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Armsteun (indien aanwezig)
Klap de armsteun omlaag om
deze te kunnen gebruiken.
OPMERKING
Plaats geen al te zware last op de armsteun om schade aan de armsteun te
voorkomen.
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
467
Handgrepen
Een handgreep aan het dak kan
ter ondersteuning van uw lichaam
worden gebruikt wanneer u zit.
WAARSCHUWING
Gebruik de handgreep niet bij het in- of uitstappen of bij het opstaan vanaf
uw zitplaats.
OPMERKING
Belast de handgreep niet overmatig, om beschadiging van de handgreep te
voorkomen.
Kledinghaakjes
6
De handgrepen achter zijn voor-
zien van kledinghaakjes.
WAARSCHUWING
Hang geen kleerhangers, harde voorwerpen of voorwerpen met scherpe
punten aan het kledinghaakje. Als de curtain airbags geactiveerd worden,
kunnen deze voorwerpen projectielen worden en ernstig letsel veroorzaken.
468
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
Zonnescherm panoramadak
Het zonnescherm van het panoramadak kan met behulp van de scha-
kelaar in de dakconsole worden geopend en gesloten.
1
Sluiten
2
Automatisch volledig sluiten
(ingedrukt houden)*
3
Openen
4
Automatisch volledig openen
(ingedrukt houden)*
*: Wanneer op een zijde van de scha-
kelaar wordt gedrukt, stopt het
panoramadak in een tussenstand.
Het zonnescherm van het panoramadak kan worden bediend als
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Klembeveiliging
Als tijdens het sluiten een object bekneld raakt tussen het zonnescherm van
het panoramadak en het frame, stopt de beweging en wordt het zonne-
scherm weer iets geopend.
Als het zonnescherm van het panoramadak niet automatisch opent/sluit
Druk op de zijde OPEN van de schakelaar om het zonnescherm van het
1
panoramadak te openen.
Houd de zijde OPEN van de schakelaar ingedrukt tot het zonnescherm van
2
het panoramadak volledig is geopend en vervolgens een klein stukje sluit.
Controleer na het voltooien van deze procedure of de automatische open-/
sluitfunctie beschikbaar is.
Laat, wanneer de automatische open-/sluitfunctie niet goed werkt, de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
469
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Sluiten van het zonnescherm van het panoramadak
Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt
dat bekneld zou kunnen raken als het zonnescherm van het panoramadak
wordt bediend.
Laat het zonnescherm van het panoramadak niet bedienen door kinderen.
Het bekneld raken tussen het dak en het zonnescherm van het panorama-
dak kan ernstig letsel veroorzaken.
De bestuurder dient kinderen te vertellen dat ze het zonnescherm van het
panoramadak niet moeten bedienen.
Klembeveiliging
Gebruik geen lichaamsdelen om de klembeveiliging opzettelijk te active-
ren.
Het is mogelijk dat de klembeveiliging niet meer werkt als het zonne-
scherm van het panoramadak bijna gesloten is.
6
470
6-4. Overige voorzieningen in het interieur
471
Onderhoud en verzorging
7
7-1.
Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen
van het exterieur
van uw auto
472
Reinigen en beschermen
van het interieur
van uw auto
476
7-2.
Onderhoud
Onderhoud en reparatie
479
7-3.
Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen
bij zelf uit te voeren
onderhoud
482
Motorkap
485
Plaatsen van
een garagekrik
487
Motorruimte
488
Banden
509
Bandenspanning
527
Velgen
529
Interieurfilter
532
Afstandsbediening/
batterij elektronische
sleutel
534
Controleren en vervangen
van zekeringen
537
Lampen
543
472
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen van het exterieur
van uw auto
Voer het volgende uit om uw auto te beschermen en in perfecte
staat te houden:
● Spoel de auto van boven naar beneden af met veel water en verwij-
der zo vuil en stof van de carrosserie, uit de wielkasten en van de
onderkant van de auto.
● Was de auto met een spons of een zachte doek (bijv. een zeem-
lap).
● Verwijder hardnekkige vlekken met een autowasmiddel en spoel
grondig af met water.
● Veeg overtollig water weg.
● Wanneer het water niet meer in druppels op de lak blijft liggen,
moet de auto opnieuw in de was worden gezet.
Zet de auto alleen in de was als de carrosserie is afgekoeld.
Wassen in de wasstraat
Zorg ervoor dat de buitenspiegels zijn ingeklapt voordat u van een was-
straat gebruikmaakt. Begin met wassen vanaf de voorzijde van de auto.
Klap de spiegels weer uit voordat u gaat rijden.
Sommige borstels in wasstraten kunnen krassen veroorzaken, waardoor de
lak van uw auto wordt beschadigd.
Hogedrukreinigers
Zorg ervoor dat de sproeiers van de wasstraat zich zo ver mogelijk bij de
ruiten vandaan bevinden.
Controleer voordat u de wasstraat gebruikt of de tankdopklep van uw auto
goed gesloten is.
7-1. Onderhoud en verzorging
473
Bij gebruik van een wasstraat (auto's met Smart entry-systeem en start-
knop)
Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het
werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld
en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het
wassen van de auto:
Leg de sleutel op een afstand van ten minste 2 m van de auto als u de auto
wast. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
Schakel de batterijspaarmodus van de elektronische sleutel in om het Smart
entry-systeem met startknop uit te schakelen. (Blz. 160)
Lichtmetalen velgen (indien aanwezig)
Verwijder vuil onmiddellijk met een neutraal reinigingsmiddel.
Spoel het reinigingsmiddel direct na het gebruik weg met water.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de lak tegen bescha-
diging te beschermen.
• Gebruik geen zuurhoudende of alkalische middelen of schuurmiddelen
• Gebruik geen harde borstels
• Reinig de velgen niet met reinigingsmiddelen als de velgen, bijvoorbeeld
na het rijden of stilstaan bij warm weer, nog warm zijn
Bumpers
Gebruik geen schuurmiddelen.
WAARSCHUWING
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de motorruimte komt. Anders kunnen de elektri-
sche componenten, enz. vlam vatten.
7
474
7-1. Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING
Bij het schoonmaken van de voorruit (auto's met ruitenwisser met
regensensor)
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in de
UIT
stand AUTO staat, kunnen de
ruitenwis-
sers in de volgende gevallen onver-
wacht in werking treden. Hierdoor
kunnen uw handen bekneld raken en
kunt u ernstig letsel oplopen, en hier-
door kunnen de ruitenwisserbladen
beschadigd raken.
• Wanneer het bovenste deel van de voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets dergelijks in de buurt van de regensen-
sor wordt gehouden
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt of als iets in aanraking komt met de
regensensor
Montageplaats van de sensor voor op de voorruit:Blz. 282
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de uitlaatpijp
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de uitlaatpijp tamelijk heet wordt.
Raak wanneer u de auto wast de uitlaatpijp niet aan totdat deze voldoende
is afgekoeld, aangezien het aanraken van een hete uitlaatpijp brandwonden
kan veroorzaken.
7-1. Onderhoud en verzorging
475
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
Was de auto zo spoedig mogelijk:
• Na het rijden in een kustgebied
• Na het rijden over gepekelde wegen
• Als er zich teer of boomsappen op de lak bevinden
• Als er zich dode insecten, insecten- of vogelpoep op de lak bevinden
• Na het rijden in gebieden waar sprake is van veel rook, stof, ijzerdeel-
tjes of chemische stoffen
• Als de auto erg vuil is geworden van stof of modder
• Als er brandstof op de lak is gemorst
Als de lak is geschilferd of bekrast, laat deze dan direct herstellen.
Verwijder vuil van de velgen en berg ze op een droge plaats op om te
voorkomen dat de velgen tijdens de opslag gaan corroderen.
Schoonmaken van de verlichting aan de buitenzijde
Was deze met de nodige voorzichtigheid. Gebruik geen organische oplos-
middelen en borstel ze ook niet af met een harde borstel.
Dit kan het oppervlak van de lampen beschadigen.
Breng geen was aan op de lenzen.
Was kan het lampglas beschadigen.
Voorkomen van beschadiging van de ruitenwisserarmen voor
Trek eerst de ruitenwisserarm aan de bestuurderszijde omhoog en daarna
die aan de passagierszijde. Begin, als u de ruitenwisserarmen weer in hun
oorspronkelijke stand terugzet, aan de passagierszijde.
Wassen in een wasstraat (auto's met ruitenwissers met regensensor)
7
Zet de ruitenwisserschakelaar in stand OFF.
Als de ruitenwisserschakelaar in stand AUTO staat, kunnen de ruitenwis-
sers in werking treden waardoor de ruitenwisserbladen beschadigd kunnen
raken.
Reinigen met een hogedrukreiniger
Houd de sproeierkop uit de buurt van hoezen (rubberen of kunststof afdek-
kingen), stekkers of de volgende onderdelen. Wanneer onderdelen in aan-
raking komen met sterke waterstralen, kunnen ze beschadigd raken.
• Aan tractie gerelateerde onderdelen
• Onderdelen stuurinrichting
• Onderdelen wielophanging
• Onderdelen remsysteem
476
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen van het interieur
van uw auto
Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te bescher-
men en in perfecte staat te houden:
Beschermen van het interieur
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water gedompelde doek.
● Als het vuil niet kan worden verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer 1% reinigingsmiddel.
Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
Schoonmaken van lederen bekleding
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger.
● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek die is bevoch-
tigd met een verdund reinigingsmiddel.
Gebruik sop met ongeveer 5% wolreinigingsmiddel.
● Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel grondig met een
schone, vochtige doek.
● Veeg daarna het resterende vocht van het leder af met een droge,
schone doek. Laat de lederen bekleding drogen in een geventi-
leerde ruimte in de schaduw.
Schoonmaken van kunstleder
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger.
● Verwijder het met een zachte vochtige doek met ongeveer 1% reini-
gingsmiddel.
● Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
7-1. Onderhoud en verzorging
477
Onderhoud van lederen bekleding
Om het interieur in een goede conditie te houden, raadt Toyota u aan het ten
minste twee keer per jaar schoon te maken.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijg-
baar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim aan te brengen. Wrijf
met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlak-
ken schoon en laat ze drogen. Het beste resultaat wordt verkregen als de
vloerbedekking zo droog mogelijk wordt gehouden.
Veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met een mild sop, lauw water en een
doek of spons. Controleer ook de gordels regelmatig op overmatige slijtage,
rafels en scheuren.
WAARSCHUWING
Water in de auto
Mors geen vloeistof in het interieur van de auto.
Anders kunnen de elektrische onderdelen en dergelijke defect raken of
vlam vatten.
Voorkom dat onderdelen of de bedrading van het SRS in het interieur nat
worden. (Blz. 44)
Een elektrische storing kan ervoor zorgen dat de airbags worden geacti-
veerd of niet op de juiste wijze werken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
Reinigen van het interieur (met name het dashboard)
7
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard kan in de voorruit wor-
den weerkaatst; hierdoor kan het gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een ernstig ongeval tot gevolg kan hebben.
478
7-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
Gebruik de volgende reinigingsmiddelen niet, omdat ze verkleuring van
het interieur of strepen en beschadigingen van gelakte oppervlakken kun-
nen veroorzaken:
• Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine
en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en
bleekmiddel
• Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasben-
zine en alcohol
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen beschadigd raken.
Voorkomen van beschadiging van lederen bekleding
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om beschadiging en
vroegtijdige slijtage van lederen bekleding te voorkomen:
Verwijder stof en vuil onmiddellijk van de bekleding.
Stel de auto niet langdurig bloot aan direct zonlicht. Parkeer uw auto in de
schaduw, vooral bij warm weer.
Leg geen vinyl of plastic voorwerpen of artikelen die was bevatten op de
bekleding, aangezien ze bij hoge temperaturen in het interieur mogelijk
aan het leer vast blijven kleven.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet met water.
Water dat in contact komt met elektrische onderdelen boven of onder de
vloerbedekking, kan schade aan de verschillende systemen van de auto
veroorzaken, bijvoorbeeld aan het audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
Schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit
Maak de achterruit niet schoon met een ruitenreiniger; een dergelijk mid-
del kan de verwarmingsdraden beschadigen. Veeg de ruit voorzichtig
schoon met een doek en lauw water. Maak de ruit in horizontale richting
schoon, evenwijdig aan de verwarmingsdraden.
Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden.
7-2. Onderhoud
479
Onderhoud en reparatie
Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel
belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt.
Toyota raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden:
Periodiek onderhoud
Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onder-
houdsschema.
Zie het Toyota-onderhoudsboekje en het Toyota-garantieboekje voor
het onderhoudsschema.
Zelf uit te voeren onderhoud
Hoe zit het met zelf uit te voeren onderhoud?
Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt,
zijn veel onderhoudswerkzaamheden zelf uit te voeren.
Houd er echter rekening mee dat voor bepaalde werkzaamheden speci-
aal gereedschap en kennis benodigd zijn. Dit soort werkzaamheden
kunt u beter overlaten aan een deskundig monteur. Zelfs als u een erva-
ren doe-het-zelf-monteur bent, raden wij u aan om reparaties en onder-
houd door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige uit te
laten voeren. Een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur houdt
de onderhoudshistorie van uw Toyota bij, wat handig kan zijn als u ooit
werkzaamheden moet laten uitvoeren die onder de garantie vallen.
7
Indien u de service- of onderhoudswerkzaamheden door een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige dan een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur laat uitvoeren, raden wij
u aan te vragen of de onderhoudshistorie kan worden bijgehouden.
480
7-2. Onderhoud
Waar naartoe voor goed onderhoud?
Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle
onderhoudswerkzaamheden, inspecties en reparaties te laten uitvoeren door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Laat door de garantie gedekte
reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur, die originele Toyota-onderdelen gebruikt. Er
kunnen ook voordelen aan zitten om niet door de garantie gedekte reparaties
en servicewerkzaamheden te laten uitvoeren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur, omdat die u met zijn expertise kan helpen eventu-
ele problemen met uw auto op te lossen.
Uw erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voert alle onderhoudswerk-
zaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten uit,
dankzij zijn ervaring met Toyota's.
Wanneer moet uw auto worden gerepareerd?
Wees attent op veranderingen in de prestaties en geluiden en op zichtbare
tekenen die erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke
aanwijzingen zijn:
De motor hapert, stottert of slaat over
Een merkbaar verlies aan trekkracht
Vreemde motorgeluiden
Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage
echter normaal)
Verandering in het uitlaatgeluid (dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk kool-
monoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddel-
lijk controleren).
Abnormaal zachte banden, ongewoon veel bandengepiep bij het nemen
van bochten of ongelijkmatige bandenslijtage
De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een vlakke weg
Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van
de wielophanging
Verlies van remkracht; sponzig aanvoelend rempedaal of koppelingspedaal
(auto's met handgeschakelde transmissie); het pedaal kan bijna tot op de
vloer worden ingetrapt; scheeftrekken van de auto bij remmen.
Motortemperatuur voortdurend hoger dan normaal
Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw auto zo snel mogelijk nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Mogelijk moet uw auto
afgesteld of gerepareerd worden.
7-2. Onderhoud
481
WAARSCHUWING
Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden
Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen,
maar kan ook ernstig letsel worden veroorzaakt.
Omgaan met de accu
Accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood. Een
loodvergiftiging kan een hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na
werkzaamheden altijd uw handen. (Blz. 503)
7
482
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren
onderhoud
Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u
dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Onderwerp
Benodigdheden
Warm water
• Zuiveringszout
• Vet
Toestand accu
Universele sleutel (voor de bouten van de accuka-
(Blz. 503)
bels)
Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig
product
Koelvloeistof-
Toyota Super Long Life Coolant is voorgemixt met
niveau
50% koelvloeistof en 50% gedestilleerd water.
(Blz. 500)
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van koelvloei-
stof)
Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig
Motoroliepeil
Doek of poetspapier
(Blz. 493)
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van motorolie)
Zekeringen
Zekering met dezelfde stroomsterkte als de oor-
(Blz. 537)
spronkelijke zekering
Lamp met hetzelfde nummer en vermogen als het
oorspronkelijke exemplaar
Lampen
Kruiskopschroevendraaier
(Blz. 543)
Sleufkopschroeven-
• Sleutel
draaier
Radiateur,
condensor en
intercooler
(Blz. 502)
Bandenspanning
Bandenspanningsmeter
(Blz. 527)
Compressor
Water of ruitensproeiervloeistof met antivries (voor
Ruitensproeier-
gebruik onder winterse omstandigheden)
vloeistof
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van ruiten-
(Blz. 506)
sproeiervloeistof)
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
483
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich allerlei mechanismen en vloeistoffen die plot-
seling in beweging kunnen komen, heet kunnen worden of elektrisch geladen
kunnen worden. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ern-
stig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in de motorruimte
Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de draaiende ven-
tilator en de aandrijfriem.
Raak de motor, de radiateur, het uitlaatspruitstuk en dergelijke niet aan als
de motor heet is. De olie en andere vloeistoffen kunnen ook heet zijn.
Laat geen brandbare voorwerpen, zoals een stuk papier of een doek, ach-
ter in de motorruimte.
Rook niet, veroorzaak geen vonken en voorkom open vuur in de buurt van
brandstof of de accu. De brandstof- en accudampen zijn licht ontvlambaar.
Wees uiterst voorzichtig als u aan de accu werkt. De accu bevat namelijk
het giftige en corrosieve zwavelzuur.
Wees voorzichtig, want remvloeistof is gevaarlijk voor uw handen en ogen
en kan gelakte oppervlakken beschadigen. Als u remvloeistof op uw han-
den of in uw ogen krijgt, spoel ze dan onmiddellijk met schoon water.
Raadpleeg een arts als u last blijft houden.
Werkzaamheden bij de elektrische koelventilatoren of de radiateur
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop:
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Als het contact AAN staat, kan de elektrische koelventilator automatisch
worden ingeschakeld als de airconditioning aan is en/of als de koelvloeistof-
temperatuur te hoog wordt. (Blz. 502)
7
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Als het contact AAN staat, kan de elektrische koelventilator automatisch
worden ingeschakeld als de airconditioning aan is en/of als de koelvloeistof-
temperatuur te hoog wordt. (Blz. 502)
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof, enz.
484
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
OPMERKING
Wanneer u het luchtfilter verwijdert
Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige motorslijtage door vuil in
de inlaatlucht.
Als het vloeistofniveau te laag of te hoog is
Het is normaal dat het remvloeistofniveau iets lager wordt door slijtage van
de remblokken of door een hoog vloeistofniveau in de accumulator.
Als het reservoir regelmatig moet worden bijgevuld, kan dit duiden op een
serieus probleem.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
485
Motorkap
Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur.
Trek de ontgrendelingshendel
1
van de motorkap naar u toe.
De motorkap zal iets omhoog
springen.
Trek de veiligheidshaak om-
2
hoog en open de motorkap.
De motorkap kan worden open-
3
gehouden door de steun in de
7
uitsparing van de kap te zetten.
486
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Controle voor het rijden
Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is.
Als de motorkap niet goed vergrendeld is, kan hij tijdens het rijden onver-
wacht opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan met mogelijk ernstig
letsel tot gevolg.
Na plaatsing van de steun in de opening
Zorg ervoor dat de steun goed in de opening zit als de motorkap openstaat,
om te voorkomen dat de motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
OPMERKING
Bij het sluiten van de motorkap
Let erop de steun in het klemmetje te drukken alvorens de motorkap te slui-
ten. Als de motorkap wordt gesloten terwijl de steun niet in het klemmetje is
geplaatst, kan deze verbogen raken.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
487
Plaatsen van een garagekrik
Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik gele-
verde handleiding en wees voorzichtig.
Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de
aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt terwijl
de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of
van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
Voor
Achter
Type A
7
Type B
488
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorruimte
1NR-FE motor
1
Sproeierreservoir
5
Accu
(Blz. 503)
(Blz. 506)
6
Zekeringenkast
(Blz. 537)
2
Koelvloeistofreservoir
7
Elektrische koelventilator
(Blz. 500)
8
Condensor
(Blz. 502)
3
Motorolievuldop
9
Radiateur
(Blz. 502)
(Blz. 496)
4
Oliepeilstok
(Blz. 493)
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
489
1ZR-FAE motor
1
Sproeierreservoir
5
Accu
(Blz. 503)
(Blz. 506)
6
Zekeringenkast
(Blz. 537)
2
Koelvloeistofreservoir
7
Elektrische koelventilator
(Blz. 500)
8
Condensor
(Blz. 502)
3
Motorolievuldop
9
Radiateur
(Blz. 502)
(Blz. 496)
7
4
Oliepeilstok
(Blz. 493)
490
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
8NR-FTS motor
1
Koelvloeistofreservoir
5
Accu
(Blz. 503)
(Blz. 500)
6
Zekeringenkast
(Blz. 537)
2
Koelvloeistofreservoir
7
Radiateur
(Blz. 502)
intercooler
(Blz. 501)
8
Condensor
(Blz. 502)
3
Motorolievuldop
9
Elektrische koelventilatoren
(Blz. 496)
10
Intercooler
4
Oliepeilstok
(Blz. 493)
11
Sproeier-
reservoir
(Blz. 506)

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
5 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности