Toyota Auris (2018 year). Manual in Dutch — page 2

1-1. Voor een veilig gebruik
73
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes,
neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige voor het plaatsen van het baby- of kinderzitje.
1
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen. Als de gordel niet goed over de schouder ligt, kan het kind
bij plotseling remmen of uitwijken of bij een aanrijding ernstig letsel oplo-
pen.
Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
Het correct vastzetten van een baby- of kinderzitje aan de bevesti-
gingspunten
Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen
vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de
gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje. Controleer of het zitje
goed vastzit. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind of een andere pas-
sagier bij hard remmen of bij een aanrijding letsel oplopen.
Als het baby- of kinderzitje niet in gebruik is
Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte. Als er bij het plaatsen van een baby- of
kinderzitje een hoofdsteun is verwijderd, moet deze voor u wegrijdt altijd
worden teruggeplaatst. Dit voorkomt dat inzittenden hierdoor bij hard rem-
men of bij een ongeval letsel oplopen.
74
1-1. Voor een veilig gebruik
Belangrijke voorzorgsmaatregelen in
verband met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleur-
loos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen
in de auto terechtkomen waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een
ongeval kan veroorzaken, of waardoor de gezondheid van de inzittenden ern-
stig kan worden geschaad.
Belangrijke punten tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is,
moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Tijdens het parkeren
Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten
ruimte bevindt, zoals een garage, moet u de motor uitschakelen.
Laat de motor niet langdurig stationair draaien.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg
ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
Laat de motor niet draaien op een plaats waar sneeuw de afvoer van de
uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als zich sneeuw rond de auto
ophoopt terwijl de motor draait, kunnen uitlaatgassen zich verzamelen en
in de auto terechtkomen.
Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto
nakijken en repareren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbin-
dingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
1-2. Antidiefstalsysteem
75
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transpon-
derchips die voorkomen dat de motor gestart kan worden met
een sleutel die niet in een eerder stadium geregistreerd is in de
boordcomputer van de auto.
1
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar
absolute beveiliging tegen elke vorm van diefstal kan niet wor-
den gegarandeerd.
Auto's zonder Smart entry-sys-
teem en startknop:
Het controlelampje gaat knippe-
ren als de sleutel uit het contact-
slot is verwijderd, om aan te
geven dat het systeem is inge-
schakeld.
Het controlelampje stopt met knip-
peren als de geregistreerde sleu-
tel in het contactslot is gestoken
om aan te geven dat het systeem
is uitgeschakeld.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
Het controlelampje knippert nadat het contact UIT is gezet om aan te
geven dat het systeem in werking is.
Het controlelampje houdt op met knipperen als het contact in stand
ACC of AAN is gezet om aan te geven dat het systeem is uitgescha-
keld.
76
1-2. Antidiefstalsysteem
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip
van een andere auto wordt gehouden
1-2. Antidiefstalsysteem
99
Alarm
Het alarm
Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een
inbraakpoging wordt gedetecteerd.
1
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende omstandigheden geactiveerd:
● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder
gebruik te maken van de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening. (De portieren zullen automatisch opnieuw wor-
den vergrendeld.)
● De motorkap wordt geopend.
Inschakelen van het alarmsysteem
Sluit de portieren, de achterklep
en de motorkap en vergrendel alle
portieren met de instapfunctie
(indien aanwezig) of de afstands-
bediening. Na 30 seconden wordt
het systeem automatisch inge-
schakeld.
Het systeem is ingeschakeld zodra
het controlelampje niet meer con-
stant brandt maar knippert.
: Indien aanwezig
100
1-2. Antidiefstalsysteem
Deactiveren of uitschakelen van het alarm
Deactiveer of schakel het alarm uit volgens een van de onderstaande
manieren:
● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of
de afstandsbediening.
● Start de motor. (Het alarm wordt na enkele seconden gedeactiveerd
of uitgeschakeld.)
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
Zaken die gecontroleerd moeten worden alvorens de auto te vergrende-
len
Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het alarm en dief-
stal te voorkomen:
Er is niemand in de auto.
De ruiten zijn gesloten voordat het alarm wordt ingeschakeld.
Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de auto achterge-
bleven.
1-2. Antidiefstalsysteem
101
Activeren van het alarm
Het alarm kan in de volgende situaties geactiveerd worden:
(Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactiveerd.)
De portieren worden met de sleutel ont-
grendeld.
1
Iemand in de auto opent een portier of
de motorkap.
De accu wordt opgeladen of vervangen
terwijl de auto is vergrendeld.
(Blz. 627)
Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden, afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden:
Wanneer een in de auto achtergebleven persoon het portier ontgrendelt en
het alarm wordt geactiveerd.
Terwijl het alarm is geactiveerd, ontgrendelt een in de auto achtergebleven
persoon het portier.
Bij het bijladen of vervangen van de accu
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
102
1-2. Antidiefstalsysteem
Supervergrendeling
(alleen auto's met rechtse besturing)
Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgren-
delen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit
onmogelijk te maken.
Auto's die met dit systeem zijn uit-
gerust, zijn voorzien van labels op
de ruiten van de beide voorportie-
ren.
Inschakelen van de supervergrendeling
1
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en contro-
leer of alle portieren gesloten zijn.
2
Bij gebruik van de instapfunctie (indien aanwezig):
Raak binnen 5 seconden tweemaal het sensorgebied van de bui-
tenportiergreep aan.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk tweemaal binnen 5 seconden op
Uitschakelen van de supervergrendeling
Bij gebruik van de instapfunctie (indien aanwezig): Houd de buiten-
portiergreep vast.
Bij gebruik van de afstandsbediening: Druk op
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen voor de supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden
geopend.
103
Instrumentenpaneel
2
2.
Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en
controlelampjes
104
Meters en tellers
110
Multi-informatiedisplay
(instrumentenpaneel
met 3 meters)
113
Multi-informatiedisplay
(instrumentenpaneel
met 2 meters)
119
Informatie over
brandstofverbruik
130
104
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en controlelampjes
De waarschuwingslampjes en controlelampjes op het instru-
mentenpaneel en centrale paneel informeren de bestuurder over
de status van de diverse systemen in de auto.
Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende
afbeelding alle waarschuwingslampjes en controlelampjes bran-
dend afgebeeld.
Instrumentenpaneel met 3 meters
Instrumentenpaneel met 2 meters
De eenheden op de snelheidsmeter en enkele controlelampjes kun-
nen, afhankelijk van het beoogde land van aflevering, afwijken.
2. Instrumentenpaneel
105
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in
de aangegeven systemen van de auto.
*1
Waarschuwingslampje
Controlelampje
remsysteem
snelheidsbegrenzer
(Geel)
(Blz. 569)
(Blz. 571)
(indien
aanwezig)
*1
*1
2
Laadstroomcontrole-
Controlelampje Traction
lampje (Blz. 569)
Control (Blz. 571)
(indien
aanwezig)
*1
*1, 2
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
lage oliedruk
PCS (Blz. 572)
(Blz. 570)
(indien
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*1
*1, 2
Controlelampje
Waarschuwingslampje
uitgeschakeld
hoge koelvloeistoftem-
Stop & Start-systeem
peratuur (Blz. 570)
(indien
(indien
(Blz. 572)
aanwezig)
aanwezig)
*1
*1
Waarschuwingslampje
Motorcontrolelampje
brandstoffilter
(Blz. 570)
(Blz. 572)
(indien
aanwezig)
*1
*1
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
laag motoroliepeil
SRS (Blz. 570)
(Blz. 573)
(indien
aanwezig)
*1
*1
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
motorolie verversen
ABS (Blz. 570)
(Blz. 573)
(indien
aanwezig)
106
2. Instrumentenpaneel
*1
*1
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
elektrische
roetfiltersysteem
stuurbekrachtiging
(Blz. 573)
(Blz. 571)
(indien
aanwezig)
Controlelampje
Waarschuwingslampje
cruise control
open portier/achterklep
(Geel)
(Blz. 571)
(indien
(Blz. 574)
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*3
*4
Controlelampje
Controlelampjes
Smart entry-systeem
achterpassagiersgordels
met startknop
(Groen)
(indien
(Blz. 574)
(Blz. 238)
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*1
Controlelampje
Waarschuwingslampje
Smart entry-systeem
lage bandenspanning
(Geel)
met startknop
(Blz. 575)
(indien
(Blz. 574)
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*1
Waarschuwingslampje
Centraal
laag brandstofniveau
waarschuwingslampje
(Blz. 574)
(Blz. 575)
(indien
aanwezig)
Controlelampje
bestuurders- en
voorpassagiersgordel
(Blz. 574)
1: Deze lampjes, behalve de lampjes op het multi-informatiedisplay, gaan
branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een sys-
teemcontrole wordt uitgevoerd. Ze doven nadat de motor is aangeslagen
of nadat er enkele seconden verstreken zijn. Er kan een storing in een sys-
teem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of uitgaat. Laat de
auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
*2: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
*3: Het lampje knippert snel om aan te geven dat het stuurslot niet is ontgren-
deld.
*4: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
2. Instrumentenpaneel
107
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus
van de verschillende systemen van de auto.
Controlelampje
LDA-indicator
richtingaanwijzers
(Lane Departure Alert)
(indien
(Blz. 258)
(Blz. 296)
aanwezig)
Controlelampje
Controlelampje
Toyota Parking Assist-
achterlicht (Blz. 260)
2
(indien
(indien
sensor (Blz. 333)
aanwezig)
aanwezig)
Controlelampje
Controlelampje
grootlicht (Blz. 260)
Simple-IPA (Blz. 340)
(indien
aanwezig)
*1
*1
Controlelampje
Controlelampje
Automatic High Beam-
TRC OFF (Blz. 358)
systeem (Blz. 301)
(indien
(indien
aanwezig)
aanwezig)
Controlelampje
*1, 2
Controlelampje
mistlampen voor
Traction Control
(indien
(Blz. 266)
(Blz. 358)
aanwezig)
Controlelampje
*1
Controlelampje
mistachterlicht
VSC OFF (Blz. 358)
(Blz. 266)
*1
Controlelampje
Waarschuwingslampje
cruise control
(Groen)
PCS (Blz. 283)
(Blz. 324)
(indien
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*1
Controlelampje
Controlelampje
cruise control SET
Stop & Start-systeem
(indien
(Blz. 324)
(Blz. 311)
aanwezig)
(indien
aanwezig)
*1
Controlelampje
Controlelampje
uitgeschakeld
snelheidsbegrenzer
(Groen)
Stop & Start-systeem
(Blz. 329)
(indien
(indien
(Blz. 311)
aanwezig)
aanwezig)
108
2. Instrumentenpaneel
*1, 3
Controlelampje
Schakeladviesindicator
voorgloeien
(Blz. 256)
(indien
(Blz. 234, 238)
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*4
Controlelampje
Schakeladviesindicator
Smart entry-systeem
(Blz. 256)
(Groen)
met startknop
(indien
(indien
(Blz. 238)
aanwezig)
aanwezig)
*1, 5
*7
Controlelampje
ECO-controlelampje
lage buitentemperatuur
(Blz. 117, 127)
(Blz. 110)
(indien
(indien
aanwezig)
aanwezig)
*6
Controlelampje
*1, 6
Controlelampje
antidiefstalsysteem
PASSENGER AIR BAG
(Blz. 75, 99)
(Blz. 53)
Controlelampje SPORT
(Blz. 249)
(indien
aanwezig)
1: Deze lampjes, behalve de lampjes op het multi-informatiedisplay, gaan
branden als het contact AAN wordt gezet om aan te geven dat er een sys-
teemcontrole wordt uitgevoerd. Ze doven nadat de motor is aangeslagen
of nadat er enkele seconden verstreken zijn. Er kan een storing in een sys-
teem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of uitgaat. Laat de
auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
*2: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
*3: Auto's met een instrumentenpaneel met 3 meters
*4: Auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters
*5: Het lampje gaat niet branden wanneer het systeem buiten werking is.
*6: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
*7: Wanneer de buitentemperatuur ongeveer 3°C of lager is, gaat het contro-
lelampje gedurende 10 seconden knipperen en blijft daarna branden.
2. Instrumentenpaneel
109
WAARSCHUWING
Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het ABS of het waarschu-
wingslampje SRS niet gaan branden als u de motor start, kan dat beteke-
nen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in geval
van een ongeval, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan. Laat de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
als dit gebeurt.
2
110
2. Instrumentenpaneel
Meters en tellers
Instrumentenpaneel met 3 meters
Instrumentenpaneel met 2 meters
2. Instrumentenpaneel
111
1
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in omwentelingen per minuut.
2
Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan.
Buitentemperatuur
3
Geeft de buitentemperatuur aan binnen het bereik -40°C tot 50°C.
Instrumentenpaneel met 2 meters: Het controlelampje lage buitentempera-
tuur gaat branden als de buitentemperatuur 3°C of lager is.
4
Positie-indicatoren (indien aanwezig)
2
Blz. 248
5
Brandstofmeter
Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank aanwezig is.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
6
Geeft de koelvloeistoftemperatuur weer.
Instrumentenpaneel met 3 meters (auto's met Multidrive CVT): Wanneer
het gemiddelde brandstofverbruik wordt weergegeven, wordt de ECO-indi-
cator (Blz. 117) weergegeven in plaats van de koelvloeistoftemperatuur-
meter.
7
Multi-informatiedisplay
Blz. 113, 119
8
Knop wijzigen weergave
Hiermee kan het op het multi-informatiedisplay weergegeven onderwerp
worden gewijzigd.
Het op het multi-informatiedisplay weergegeven onderwerp kan ook wor-
den gewijzigd met de toets DISP op het stuurwiel.
112
2. Instrumentenpaneel
Tellers en display worden verlicht als
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Weergave buitentemperatuur
Onder de volgende omstandigheden wordt mogelijk niet de juiste buiten-
temperatuur weergegeven of duurt het langer voordat de weergave wordt
gewijzigd.
• Wanneer de auto wordt stilgezet of wanneer langzaam wordt gereden
(minder dan 15 km/h)
• Wanneer de buitentemperatuur plotseling verandert (bijvoorbeeld bij het
in- of uitrijden van een garage of tunnel)
Wanneer   continu wordt weergegeven, is het systeem mogelijk defect.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de motor en onderdelen ervan
Laat de naald van de toerenteller niet in het rode gebied komen dat het
maximumtoerental aangeeft.
In de volgende situaties is de motor mogelijk oververhit. Breng in dat geval
de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en controleer de
motor nadat deze volledig is afgekoeld. (Blz. 629)
• Instrumentenpaneel met 3 meters: Het waarschuwingslampje hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden
• Instrumentenpaneel met 2 meters: De koelvloeistoftemperatuurmeter
komt in het rode gebied
2. Instrumentenpaneel
113
Multi-informatiedisplay
(instrumentenpaneel met 3 meters)
Informatie op het display
Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rij-
gerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur.
● Koelvloeistoftemperatuurmeter
(Blz. 110)
2
● Buitentemperatuur (Blz. 110)
● Positie-indicatoren (indien aan-
wezig) (Blz. 248)
● Reisinformatie/rij-informatie/
regeling instrumentenverlich-
ting (Blz. 114)
Geeft de volgende zaken weer:
• Kilometerteller
• Dagteller
• Werkingsduur Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
• Totale werkingsduur Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
• Gemiddeld brandstofverbruik
• Actieradius
• Regeling verlichting instrumentenpaneel
● Persoonlijke voorkeursinstellingen van het display (Blz. 116)
• ECO-controlelampje (indien aanwezig)
• Werkingsduur Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
114
2. Instrumentenpaneel
Reisinformatie/Rij-informatie/Regeling instrumentenverlichting
Wijzigen van de weergave
Druk om het weergegeven
onderwerp te wijzigen op de
knop voor het wijzigen van de
weergave of op de toets DISP.
Het onderwerp verandert iedere
keer dat op de knop of toets
wordt gedrukt.
Onderwerpen die worden weergegeven
Kilometerteller
wordt weergegeven.
Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is.
Dagteller A/dagteller B
/
wordt weergegeven.
Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de
laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk
van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven.
Geef om een dagteller te resetten de gewenste dagteller weer en houd
vervolgens de knop voor het wijzigen van de weergave of de toets DISP
ingedrukt.
Werkingsduur Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
wordt weergegeven.
Geeft de tijd aan dat de motor is gestopt door werking van het Stop
& Start-systeem tijdens de huidige rit (vanaf het moment dat de
motor werd gestart totdat deze werd uitgeschakeld).
Totale werkingsduur Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
wordt weergegeven.
Geeft de totale tijd aan dat de motor is gestopt door werking van het
Stop & Start-systeem sinds de teller voor het laatst is gereset.
Geef om de totale werkingsduur van het Stop & Start-systeem te reset-
ten dit onderwerp weer en houd vervolgens de knop voor het wijzigen
van de weergave of de toets DISP ingedrukt.
2. Instrumentenpaneel
115
Gemiddeld brandstofverbruik
wordt weergegeven.
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik weer sinds de functie is
gereset.
• Geef om het gemiddelde brandstofverbruik te resetten dit onderwerp
weer en houd vervolgens de knop voor het wijzigen van de weergave of
de toets DISP ingedrukt.
• Auto's met Multidrive CVT: Als de weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik wordt geselecteerd, wordt de ECO-indicator (Blz. 117)
weergegeven in plaats van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
2
• Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waarde.
Actieradius
wordt weergegeven.
Geeft de geschatte maximale afstand aan die nog met de in de tank
aanwezige brandstof kan worden gereden.
• Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstof-
verbruik. Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gere-
den, afwijken van de weergegeven afstand.
• Als er een kleine hoeveelheid brandstof wordt getankt, wordt de weer-
gave mogelijk niet bijgewerkt.
• Zet bij het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt getankt terwijl het
contact niet UIT staat, wordt het display mogelijk niet bijgewerkt.
Display regeling verlichting instrumentenpaneel
Geeft het display voor de regeling van de verlichting van het instru-
mentenpaneel weer.
• Het display voor de regeling van de instrumentenverlichting kan alleen
worden weergegeven als de achterlichten branden.
• De helderheid van de tellers kan alleen worden ingesteld als de achter-
lichten branden.
• Geef om de helderheid in te stellen het display voor de regeling van de
instrumentenverlichting weer en houd de knop voor het wijzigen van de
weergave of de toets DISP ingedrukt.
116
2. Instrumentenpaneel
Persoonlijke voorkeursinstellingen van het display
De weergave van de volgende onderwerpen kan worden aangepast:
Aan de persoonlijke voorkeur aanpasbare onderwerpen
ECO-controlelampje (indien aanwezig)
Kan worden in- en uitgeschakeld.
Werkingsduur pop-updisplay Stop & Start-systeem (indien
aanwezig)
Actuele werkingsduur Stop & Start-systeem kan worden in- en uit-
geschakeld
Het display aanpassen aan de persoonlijke voorkeur
U kunt het display voor de persoonlijke voorkeursinstellingen wij-
1
zigen door de kilometerteller weer te geven en de knop voor het
wijzigen van de weergave of de toets DISP langer dan 5 secon-
den ingedrukt te houden.
Druk om de instelling te wijzigen op de knop voor het wijzigen
2
van de weergave of op de toets DISP.
De instelling verandert iedere keer dat op de knop of toets wordt
gedrukt.
Druk na het aanpassen aan de persoonlijke voorkeur langer dan 2
seconden op de schakelaar voor het wijzigen van de weergave of
op de toets DISP om terug te gaan naar de kilometerteller.
2. Instrumentenpaneel
117
ECO-indicator (indien aanwezig)
ECO-controlelampje
1
Tijdens milieuvriendelijk accelereren
(ECO-rijden) gaat het ECO-controle-
lampje branden. Wanneer de accelera-
tie de bovengrens van de ECO-zone
overschrijdt of wanneer de auto tot stil-
stand komt, gaat het lampje uit.
2
ECO-indicator
Toont de ECO-zone en de mate van
2
milieuvriendelijk rijden op basis van de
acceleratie.
De mate van milieuvriendelijk rijden op basis van acceleratie
3
Als de acceleratie de bovengrens van de ECO-zone overschrijdt, gaat
de rechterzijde van de ECO-indicator knipperen en gaat het ECO-con-
trolelampje uit.
4
ECO-zone
In de volgende gevallen werkt de ECO-indicator niet:
De selectiehendel staat in een andere stand dan D.
De paddle shift-schakelaar (indien aanwezig) wordt bediend.
Sportmodus is geselecteerd.
De rijsnelheid is ongeveer 130 km/h of hoger.
Werkingsduur pop-updisplay Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
Als dit ingeschakeld is (Blz. 116), zal de actuele werkingsduur van het Stop
& Start-systeem worden weergegeven op het multi-informatiedisplay.
118
2. Instrumentenpaneel
Helderheid van de tellers
Als de achterlichten branden, wordt de helderheid van de tellers iets minder,
tenzij de maximale helderheid van de tellers is ingesteld.
Bij het losnemen en aansluiten van de accukabels
De volgende gegevens worden gereset:
Gemiddeld brandstofverbruik
Actieradius
LCD-scherm
Op het scherm kunnen kleine vlekjes of lichte puntjes verschijnen. Dit ver-
schijnsel is kenmerkend voor LCD-schermen en u kunt het scherm zonder
problemen blijven gebruiken.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen voor het gebruik tijdens het rijden
Wanneer u het multi-informatiedisplay tijdens het rijden bedient, let dan
extra goed op de veiligheid rondom de auto.
Kijk tijdens het rijden niet voortdurend op het multi-informatiedisplay, aan-
gezien u anders voetgangers, objecten op de weg, enz. over het hoofd
kunt zien.
Het display bij lage temperaturen
Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het display te
gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het display trager reageren
en worden wijzigingen mogelijk met enige vertraging weergegeven.
Zo kan er bijvoorbeeld een vertraging ontstaan tussen het schakelen door
de bestuurder en de weergave van de ingeschakelde versnelling op het dis-
play. Deze vertraging kan de bestuurder doen besluiten nogmaals terug te
schakelen, waardoor er snel en te sterk op de motor wordt afgeremd en er
een aanrijding kan ontstaan, mogelijk met ernstig letsel tot gevolg.
Waarschuwing bij het instellen van het display
Aangezien de motor tijdens het instellen van het display moet draaien, dient
de auto te worden geparkeerd op een plaats met voldoende ventilatie. In
een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO) bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
2. Instrumentenpaneel
119
Multi-informatiedisplay
(instrumentenpaneel met 2 meters)
Informatie op het display
Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rij-
gerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. Het
multi-informatiedisplay kan ook worden gebruikt voor het wijzigen van
de display-instellingen en andere instellingen.
2
● Buitentemperatuur (Blz. 110)
● Positie-indicatoren (indien aan-
wezig) (Blz. 248)
● Pop-updisplay
Onder bepaalde omstandighe-
den wordt tijdelijk een
waar-
schuwingsmelding of de be-
drijfsstatus van een systeem
weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay.
Sommige uitvoeringen: Sommige pop-updisplays kunnen worden in- en
uitgeschakeld. (Blz. 125)
● Reisinformatie/Afstand tot de motorolie moet worden ververst
(Blz. 121)
Geeft de volgende zaken weer:
• Kilometerteller
• Dagteller
• Afstand tot de motorolie moet worden ververst (indien aanwezig)
120
2. Instrumentenpaneel
● Menu-iconen (Blz. 122)
Selecteer een menu-icoon om de inhoud ervan weer te geven.
Druk om de menu-iconen weer te geven op de toets
of
op
het stuurwiel.
Rij-informatie (Blz. 123)
Hiermee kunnen allerlei gegevens met betrekking tot het rijden wor-
den weergegeven.
Aan navigatiesysteem gekoppelde weergave (indien aanwezig)
Hiermee kan de volgende aan het navigatiesysteem gekoppelde
informatie worden weergegeven.
• Routebegeleiding
• Kompasdisplay
(weergave noorden boven/weergave rijrichting
boven)
Aan audiosysteem gekoppelde weergave (indien aanwezig)
Hiermee kunt u een audiobron of nummer selecteren op het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedieningstoetsen van het instru-
mentenpaneel.
Informatie over ondersteunend systeem (indien aanwezig)
Hiermee kan de werkingsstatus van de volgende systemen worden
weergegeven:
• LDA (Lane Departure Alert) (Blz. 296)
• RSA (Road Sign Assist) (Blz. 305)
Weergave waarschuwingsmelding (Blz. 582)
Hiermee kunnen waarschuwingsmeldingen en te nemen maatrege-
len worden weergegeven als een storing wordt gesignaleerd.
Weergave instellingen (Blz. 125)
Hiermee kunnen de instellingen van de weergave van het instrumen-
tenpaneel en andere instellingen worden gewijzigd.
2. Instrumentenpaneel
121
Reisinformatie/Afstand tot de motorolie moet worden ververst
Wijzigen van de weergave
Druk om het weergegeven
onderwerp te wijzigen op de
toets TRIP.
Het onderwerp verandert iedere
keer dat op de knop of toets
wordt gedrukt.
2
Onderwerpen die worden weergegeven
Kilometerteller
Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is.
Dagteller A/dagteller B
Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de
laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk
van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven.
Geef om een dagteller te resetten de gewenste dagteller weer en houd
vervolgens de toets TRIP ingedrukt.
Afstand tot de motorolie moet worden ververst (indien aanwezig)
Geeft de afstand weer die nog met de auto kan worden gereden tot
de motorolie moet worden ververst.
De afstand tot de motorolie moet worden ververst kan ook worden
weergegeven in de volgende situaties:
• Wanneer het contact AAN wordt gezet.
• Als een waarschuwingsmelding verschijnt dat de olie binnenkort
moet worden ververst.
• Resetten: Blz. 498
122
2. Instrumentenpaneel
Menu-iconen
Bedienen van de bedieningstoetsen van het instrumentenpa-
neel
Het multi-informatiedisplay wordt bediend met de bedieningstoet-
sen van het instrumentenpaneel.
1
: Menu-iconen weer-
geven/menu-iconen
selecteren
: Het weergegeven
onderwerp wijzigen,
omhoog/omlaag
scrollen
op het
scherm en de cursor
omhoog/omlaag
bewegen
2
Indrukken: Invoeren/instellen
Ingedrukt houden: Resetten
3
Terugkeren naar het vorige scherm
2. Instrumentenpaneel
123
Rij-informatie
Rij-informatie 1/rij-informatie 2/rij-informatie 3
Geeft verschillende soorten rij-informatie weer, zoals:
● Rij-informatie 1
• Actueel brandstofverbruik (weergave meter)
• Gemiddeld brandstofverbruik (sinds resetten)
● Rij-informatie 2
• Afstand (actieradius)
• Gemiddelde rijsnelheid (sinds resetten)
2
● Rij-informatie 3 (indien aanwezig)
• Werkingsduur Stop & Start-systeem (na starten)
• Werkingsduur Stop & Start-systeem (sinds resetten)
De weergegeven onderwerpen (zie onderstaande lijst) kunnen wor-
den gewijzigd via de weergave van de instellingen. (Blz. 125)
Onderwerp
Inhoud
Actueel brandstof-
Geeft het actuele brandstofverbruik weer op
verbruik
een meter
(weergave meter)
Actueel brandstof-
verbruik
Geeft het actuele brandstofverbruik weer als
(weergave in
een getal
cijfers)
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
2, 3
sinds het resetten van het display weer*
(sinds resetten)
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
3
sinds het starten van de motor weer*
(sinds starten)
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
3, 4
sinds het tanken weer*
(sinds tanken)
Werkingsduur
Geeft de totale tijd aan dat de motor is
Stop & Start-sys-
gestopt door de werking van het Stop &
teem (sinds reset-
Start-systeem sinds het systeem voor het
ten)*1
laatst is gereset*2
Werkingsduur
Geeft de totale tijd aan dat de motor is
Stop & Start-sys-
gestopt door de werking van het Stop &
teem (sinds star-
Start-systeem sinds het starten van de
ten)*1
motor
124
2. Instrumentenpaneel
Onderwerp
Inhoud
Gemiddelde rij-
Geeft de gemiddelde rijsnelheid sinds het
snelheid (sinds
resetten van het display weer*2
resetten)
Gemiddelde rij-
Geeft de gemiddelde rijsnelheid sinds het
snelheid (sinds
starten van de motor weer
starten)
Verstreken tijd
Geeft de verstreken tijd sinds het resetten
(sinds resetten)
van het display weer*2
Verstreken tijd
Geeft de verstreken tijd sinds het starten
(sinds starten)
van de motor weer
Afstand
Geeft de actieradius bij de resterende hoe-
(actieradius)
veelheid brandstof weer*4, 5
Afstand
Geeft de rijafstand weer sinds het starten
(sinds starten)
van de auto
Geen weergave
Geen onderwerp
1: Indien aanwezig
*2: Waarden die kunnen worden gereset worden weergegeven met een cirkel
(
) in de hoek rechts boven.
Geef om te resetten het gewenste onderwerp weer en houd de toets
ingedrukt. Als beide weergegeven onderwerpen kunnen worden gereset,
wordt er een resetkeuzescherm weergegeven.
*3: Gebruik het weergegeven brandstofverbruik ter referentie.
*4: Als er een kleine hoeveelheid brandstof wordt getankt, wordt de weergave
mogelijk niet bijgewerkt.
Zet bij het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt getankt terwijl het
contact niet UIT staat, wordt het display mogelijk niet bijgewerkt.
*5: Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofver-
bruik. Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden,
afwijken van de weergegeven afstand.
ECO-indicator (indien aanwezig)
Blz. 127
Digitale snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid weer in cijfers.
2. Instrumentenpaneel
125
Weergave instellingen
Gevoeligheid waarschuwing LDA (Lane Departure Alert)
(indien aanwezig)
De gevoeligheid van de waarschuwing van de LDA kan op 2 ver-
schillende niveaus worden ingesteld.
Toyota Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
Hiermee kan het Toyota Parking Assist Sensor-systeem worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
2
RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
Hiermee kan het RSA-systeem worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Regeling verlichting instrumentenpaneel
Hiermee kan de helderheid van de tellers worden ingesteld in de
nachtmodus*
*: Nachtmodus: Blz. 128
Overige instellingen
Hiermee kunnen de volgende instellingen worden gewijzigd:
Instellingen RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
Meldingsmethode (snelheidsoverschrijding/overige waarschu-
wingen)
Hiermee kan de meldingsmethode van de volgende waarschu-
wingen worden ingesteld op geen melding/alleen display/dis-
play en zoemer.
Waarschuwing snelheidsoverschrijding:
Waarschuwt de bestuurder als de op het verkeersbord voor de
snelheidslimiet op het multi-informatiedisplay weergegeven
snelheid wordt overschreden.
Overige waarschuwingen:
Waarschuwt de bestuurder als het systeem signaleert dat uw
auto een ander voertuig inhaalt terwijl er een verkeersbord
voor een inhaalverbod wordt weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay.
Meldingsniveau snelheidsoverschrijding
Hiermee kan worden ingesteld bij welke snelheidsoverschrij-
ding de waarschuwing snelheidsoverschrijding wordt geacti-
veerd als de op het verkeersbord voor de snelheidslimiet op
het multi-informatiedisplay weergegeven snelheid wordt over-
schreden.
126
2. Instrumentenpaneel
Instellingen Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
De werkingsduur van het Stop & Start-systeem als de airconditio-
ning is ingeschakeld met de aircoschakelaar, kan op 2 verschil-
lende niveaus worden ingesteld.
● Eenheden
Hiermee kunnen de op het multi-informatiedisplay weergegeven
meeteenheden worden gewijzigd.
ECO-controlelampje (indien aanwezig)
Hiermee kunt u het ECO-controlelampje in- en uitschakelen.
● Rij-informatie 1/rij-informatie 2/rij-informatie 3
Hiermee kunnen maximaal 2 items worden weergegeven op res-
pectievelijk het scherm “Rij-informatie 1” en “Rij-informatie 2” en
“Rij-informatie 3” (indien aanwezig). (Blz. 123)
● Pop-updisplay
Hiermee kunnen de volgende pop-updisplays worden in-/uitge-
schakeld.
• Display van binnenkomende oproepen van het handsfree-sys-
teem (indien aanwezig)
• Display van de routebegeleiding van het aan het navigatiesys-
teem gekoppelde systeem (indien aanwezig)
• Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
● Initialisatie
Hiermee kunnen de instellingen van de weergave van het instru-
mentenpaneel worden gereset. (Blz. 664)
Taal
Hiermee kan de taal op het display worden gewijzigd.
2. Instrumentenpaneel
127
ECO-indicator (indien aanwezig)
ECO-controlelampje
1
Tijdens milieuvriendelijk accelereren
(ECO-rijden) gaat het ECO-controle-
lampje branden. Wanneer de accelera-
tie de bovengrens van de ECO-zone
overschrijdt of wanneer de auto tot stil-
stand komt, gaat het lampje uit.
2
Eco-indicator
2
Toont ECO-zone bij milieuvriendelijk rijden op basis van de acceleratie.
Mate van milieuvriendelijk rijden op basis van de acceleratie
3
Het aantal groene segmenten dat wordt weergegeven door de ECO-indi-
cator neemt af/toe afhankelijk van de acceleratie van de auto.
Als de acceleratie de bovengrens van de ECO-zone overschrijdt, ver-
dwijnen alle groene segmenten en gaat het ECO-controlelampje uit.
4
ECO-zone
In de volgende gevallen werkt de ECO-indicator niet:
De selectiehendel staat in een andere stand dan D.
De paddle shift-schakelaar (indien aanwezig) wordt bediend.
Sportmodus is geselecteerd.
De rijsnelheid is ongeveer 130 km/h of hoger.
Pop-updisplay informatie Stop & Start-systeem (indien aanwezig)
Onder bepaalde omstandigheden wordt tijdelijk de volgende informatie over
het Stop & Start-systeem weergegeven op het multi-informatiedisplay:
Actuele werkingsduur Stop & Start-systeem
Meldingen bedrijfsstatus Stop & Start-systeem (Blz. 319)
128
2. Instrumentenpaneel
Helderheid van de tellers (dagmodus en nachtmodus)
De helderheid van de tellers wordt gewisseld tussen dagmodus en nacht-
modus.
Auto's zonder automatische verlichting
• Dagmodus: Wanneer de achterlichten zijn uitgeschakeld
• Nachtmodus: Wanneer de achterlichten zijn ingeschakeld
Auto's met automatische verlichting
• Dagmodus: Wanneer de achterlichten zijn uitgeschakeld of wanneer de
achterlichten zijn ingeschakeld, maar de omgeving licht is
• Nachtmodus: Wanneer de achterlichten zijn ingeschakeld en de omge-
ving donker is
In de nachtmodus wordt de helderheid van de tellers iets minder, tenzij de
maximale helderheid van de tellers is ingesteld.
Onderbreking van de weergave van de instellingen
Tijdens het rijden is het niet mogelijk om de instellingsmodus van het multi-
informatiedisplay te selecteren. Breng de auto voordat u de instellingen gaat
wijzigen op een veilige plaats tot stilstand.
In de volgende situaties kan de bediening van een aantal functies op het
instellingendisplay tijdelijk worden uitgeschakeld.
• Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay
verschijnt.
• Wanneer de auto begint te rijden
Bij het losnemen en aansluiten van de accukabels
De gegevens voor de rij-informatie* worden gereset.
*: Behalve werkingsduur Stop & Start-systeem
LCD-scherm
Op het scherm kunnen kleine vlekjes of lichte puntjes verschijnen. Dit ver-
schijnsel is kenmerkend voor LCD-schermen en u kunt het scherm zonder
problemen blijven gebruiken.
Beëindigen van weergave
Wanneer het contact UIT wordt gezet, worden de volgende gegevens over de
huidige rit tijdelijk weergegeven op het multi-informatiedisplay.
Verstreken tijd (sinds starten)
Afstand (sinds starten)
Gemiddeld brandstofverbruik (sinds starten)
2. Instrumentenpaneel
129
WAARSCHUWING
Waarschuwingen voor het gebruik tijdens het rijden
Wanneer u het multi-informatiedisplay tijdens het rijden bedient, let dan
extra goed op de veiligheid rondom de auto.
Kijk tijdens het rijden niet voortdurend op het multi-informatiedisplay, aan-
gezien u anders voetgangers, objecten op de weg, enz. over het hoofd
kunt zien.
Informatiedisplay bij lage temperaturen
Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informa-
2
tiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatie-
display trager reageren en worden wijzigingen mogelijk met enige
vertraging weergegeven.
Zo kan er bijvoorbeeld een vertraging ontstaan tussen het schakelen door
de bestuurder en de weergave van de ingeschakelde versnelling op het dis-
play. Deze vertraging kan de bestuurder doen besluiten nogmaals terug te
schakelen, waardoor er snel en te sterk op de motor wordt afgeremd en er
een aanrijding kan ontstaan, mogelijk met ernstig letsel tot gevolg.
Waarschuwing bij het instellen van het display
Aangezien de motor tijdens het instellen van het display moet draaien, dient
de auto te worden geparkeerd op een plaats met voldoende ventilatie. In
een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO) bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het instellen van het display
Om te voorkomen dat de accu leeg raakt, dient de motor te draaien terwijl
de displayinstellingen worden aangepast.
130
2. Instrumentenpaneel
Informatie over brandstofverbruik
Informatie over het brandstofverbruik kan worden weergegeven
op het navigatie-/multimediasysteem.
Navigatie-/multimediasysteem
: Indien aanwezig
2. Instrumentenpaneel
131
Reisinformatie
Druk op de toets CAR op het
1
navigatie-/multimediasysteem.
2
Selecteer “Reisinformatie”.
2
Reisinformatiescherm
1
De gemiddelde rijsnelheid
sinds het starten van de
motor.
2
Actieradius (Blz. 132)
3
Het brandstofverbruik gedu-
rende de laatste 15 minuten
4
De verstreken tijd sinds het
starten van de motor.
5
Resetten van de verbruiks-
gegevens
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop:
Het gemiddelde brandstofverbruik van de afgelopen 15 minuten
wordt door het gebruik van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden
en gemiddelden sinds de laatste keer dat het contact AAN is gezet.
Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale
waarde.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop:
Het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 15 minuten wordt
door het gebruik van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden en
gemiddelden sinds de laatste keer dat het contact AAN is gezet.
Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale
waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld.
132
2. Instrumentenpaneel
Historische gegevens
Druk op de toets CAR op het
1
navigatie-/multimediasysteem.
Selecteer “Historische gegevens”.
2
Scherm “Historische gegevens”
Het laagste gemeten brand-
1
stofverbruik
2
Het vorige gemeten brand-
stofverbruik
3
Gemiddeld brandstofverbruik
4
Het gemiddelde brandstof-
verbruik bijwerken
5
De historische gegevens
resetten
De geschiedenis van het gemiddelde brandstofverbruik is door mid-
del van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden en het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de gegevens de laatste keer zijn bijge-
werkt. Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een glo-
bale waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld.
De historische gegevens bijwerken
Werk het gemiddelde brandstofverbruik bij door “Updaten” te selecteren om
het actuele brandstofverbruik opnieuw te meten.
De gegevens resetten
De verbruiksgegevens kunnen worden gewist door “Wissen” te selecteren.
Actieradius
Geeft de geschatte maximale afstand aan die nog met de in de tank aanwe-
zige brandstof kan worden gereden.
Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofverbruik.
Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van
de weergegeven afstand.
133
Bediening van
3
elk onderdeel
3-1.
Informatie over sleutels
Sleutels
134
3-2.
Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
Portieren
146
Achterklep
152
Smart entry-systeem
met startknop
157
3-3.
Verstellen van de stoelen
Voorstoelen
193
Achterstoelen
195
Hoofdsteunen
197
3-4.
Verstellen van het stuurwiel
en de spiegels
Stuurwiel
199
Binnenspiegel
201
Buitenspiegels
203
3-5.
Openen en sluiten van de
ruiten
Elektrisch bedienbare
ruiten
206
134
3-1. Informatie over sleutels
Sleutels
De sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd.
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (type A)
1
Sleutels
Gebruik van de afstandsbediening
(Blz. 135)
Plaatje met sleutelnummer
2
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop (type B)
Sleutel (met afstandsbediening)
1
Gebruik van de afstandsbediening
(Blz. 135)
2
Sleutel
(zonder afstandsbediening)
3
Plaatje met sleutelnummer
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
1
Elektronische sleutels
• Bedienen van het Smart entry-
systeem met startknop
(Blz. 157)
• Gebruik van de afstandsbedie-
ning (Blz. 135)
2
Mechanische sleutels
3
Plaatje met sleutelnummer
3-1. Informatie over sleutels
135
Afstandsbediening
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Vergrendelen van alle portie-
1
ren (Blz. 146)
2
Ontgrendelen van de achter-
klep (Blz. 152)
3
Ontgrendelen van alle portieren
(Blz. 146)
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
3
1
Vergrendelen van alle portie-
ren (Blz. 146)
2
Ontgrendelen van alle portieren
(Blz. 146)
136
3-1. Informatie over sleutels
Bij gebruik van de sleutel (auto's zonder Smart entry-systeem en
startknop)
1
Uitklappen
Druk op de knop om de sleutel uit
te klappen.
2
Inklappen
Druk, om de sleutel op te bergen,
op de knop en klap de sleutel in.
Gebruik van de mechanische sleutel (auto's met Smart entry-
systeem en startknop)
Druk op het ontgrendelknopje om
de mechanische sleutel uit de
elektronische sleutel te halen.
De mechanische sleutel kan maar
in één richting ingestoken worden,
aangezien slechts één zijde van de
sleutel van een groef is voorzien.
Als u de sleutel niet in de slotcilin-
der kunt steken, draait u de sleutel
om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na gebruik in de elektronische sleutel.
Zorg dat u de mechanische sleutel en de elektronische sleutel bij u hebt.
Als de batterij van de elektronische sleutel leeg is of de instapfunctie niet
goed werkt, bent u op de mechanische sleutel aangewezen. (Blz. 620)
Als u uw sleutels verliest
Een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kan nieuwe sleutels maken met
behulp van de andere sleutel (auto's zonder Smart entry-systeem en start-
knop) of de mechanische sleutel (auto's met Smart entry-systeem en start-
knop) en het sleutelnummer op uw plaatje met sleutelnummer. Bewaar het
plaatje met het sleutelnummer op een veilige plaats buiten de auto, bijvoor-
beeld in uw portemonnee.
3-1. Informatie over sleutels
137
Aan boord van een vliegtuig
Druk aan boord van een vliegtuig nooit op de toetsen van de sleutel met
afstandsbediening. Zorg dat de toetsen niet per ongeluk kunnen worden inge-
drukt als de sleutel zich bijvoorbeeld in uw tas bevindt. Als op de toetsen van
de sleutel wordt gedrukt, kunnen er radiogolven worden uitgezonden die de
werking van de vliegtuigsystemen kunnen verstoren.
Omstandigheden die de werking van het Smart entry-systeem met start-
knop en de afstandsbediening beïnvloeden
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
De afstandsbediening werkt in de volgende situaties mogelijk niet goed:
Wanneer de batterij van de sleutel met afstandsbediening leeg is
In de buurt van een televisiezendmast, radiozender, elektriciteitscentrale,
luchthaven of andere locatie waar sterke radiogolven aanwezig zijn
3
Als u een draagbare radio, mobiele telefoon of ander draadloos communi-
catiemiddel bij u draagt
Als er meerdere elektronische sleutels in de buurt zijn
Als de elektronische sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden of
erdoor is bedekt
Als er een andere sleutel met afstandsbediening (die ook radiogolven uit-
zendt) in de buurt wordt gebruikt
Als de elektronische sleutel in de buurt heeft gelegen van een elektrisch
apparaat, zoals een computer
Als een metalen coating of metalen voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Blz. 161
138
3-1. Informatie over sleutels
Leegraken sleutelbatterij
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Als de afstandsbediening niet werkt, is de batterij mogelijk leeg. Vervang de
batterij indien nodig. (Blz. 534)
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar.
Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als
de motor wordt uitgezet. (Blz. 576)
Omdat de elektronische sleutel altijd radiogolven ontvangt, raakt de batterij
ook ontladen wanneer de elektronische sleutel niet wordt gebruikt. De vol-
gende symptomen geven aan dat de batterij van de elektronische sleutel
mogelijk ontladen is. Vervang de batterij indien nodig. (Blz. 534)
• Het Smart entry-systeem met startknop of de afstandsbediening werkt
niet.
• Het detectiegebied wordt kleiner.
• Het ledcontrolelampje in de sleutel gaat niet branden.
Houd, om de levensduur van de batterij niet nodeloos te bekorten, de elek-
tronische sleutel op een afstand van minimaal 1 m van de volgende elektri-
sche apparaten met een magnetisch veld:
• Televisietoestellen
• Computers
• Mobiele telefoons, draadloze telefoons en batterijladers
• Oplaadapparatuur voor draadloze en mobiele telefoons
• Tafellampen
• Inductiekookplaten
Als de sleutelbatterij volledig leeg is
Blz. 534
Bevestiging van het aantal geregistreerde sleutels (auto's met Smart
entry-systeem en startknop)
Het aantal al geregistreerde sleutels kan worden bevestigd. Neem voor meer
informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Indien er een verkeerde sleutel is gebruikt (behalve auto's met linkse
besturing zonder Smart entry-systeem en startknop)
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen
(bijvoorbeeld van de afstandsbediening) kunnen worden
gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
Blz. 663)
3-1. Informatie over sleutels
145
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de sleutel
Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig
ze niet.
Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen.
Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon rei-
nigingsbad of iets dergelijks.
Bevestig geen metaalhoudende of magnetische voorwerpen aan de sleu-
tels en houd de sleutels uit de buurt van dergelijke voorwerpen.
Haal de sleutels niet uit elkaar.
Plak geen stickers o.i.d. op het oppervlak van de elektronische sleutel of
de sleutel (met afstandsbediening).
3
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Houd de sleutels uit de
buurt van apparaten die magnetische velden opwekken (bijvoorbeeld tele-
visietoestellen, audiosystemen, inductiekookplaten en medische appara-
tuur zoals laagfrequente therapeutische apparatuur).
De elektronische sleutel bij u dragen (auto's met Smart entry-systeem
en startknop)
Houd de elektronische sleutel altijd ten minste 10 cm uit de buurt van inge-
schakelde elektrische apparaten. Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de correcte werking van de sleutel hin-
deren.
Wat te doen bij een storing in het Smart entry-systeem met startknop of
bij andere problemen met betrekking tot de sleutels (auto's met Smart
entry-systeem en startknop)
Breng uw auto, inclusief alle elektronische sleutels die bij uw auto zijn gele-
verd, naar een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bij verlies van een elektronische sleutel (auto's met Smart entry-sys-
teem en startknop)
Als de elektronische sleutel zoek blijft, wordt het risico aanzienlijk groter dat
de auto wordt gestolen. Ga onmiddellijk met alle overgebleven elektroni-
sche sleutels die bij uw auto zijn geleverd naar een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
146
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Portieren
Van buitenaf ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u hebt om deze functie in te
kunnen schakelen.
Pak de voorportiergreep vast
1
om alle portieren te ontgren-
delen.
Zorg ervoor dat u de sensor aan
de achterzijde van de portier-
greep aanraakt.
De portieren en de achterklep
kunnen gedurende 3 seconden
na het vergrendelen niet worden
ontgrendeld.
Raak de vergrendelsensor
2
(de uitholling aan de zijkant
van de voorportiergreep) aan
om alle portieren te vergren-
delen.
Controleer of het portier goed vergrendeld is.
Afstandsbediening
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Vergrendelen van alle portie-
1
ren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
147
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Vergrendelen van alle portie-
1
ren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
Sleutel
Het vergrendelen en ontgrendelen van de portieren met behulp van
3
de sleutel gaat als volgt:
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Vergrendelen van alle portie-
1
ren
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met
de mechanische sleutel. (Blz. 620)
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
grendeld/ontgrendeld met behulp van de instapfunctie of de afstandsbedie-
ning. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
148
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Beveiligingsfunctie
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden na het ontgrendelen van de auto
met de afstandsbediening een portier wordt geopend, zorgt de beveiligings-
functie ervoor dat de auto weer automatisch wordt vergrendeld.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden na het ontgrendelen van de auto
met de instapfunctie of de afstandsbediening een portier wordt geopend,
zorgt de beveiligingsfunctie ervoor dat de auto weer automatisch wordt ver-
grendeld. (Afhankelijk van de locatie van de elektronische sleutel wordt ech-
ter mogelijk vastgesteld dat de sleutel in de auto is. In dit geval blijft de auto
mogelijk ontgrendeld.)
Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendelsen-
sor op het oppervlak van de voorportiergreep (auto's met Smart entry-
systeem en startknop)
Raak de vergrendelsensor aan met uw
handpalm.
Zoemer centrale vergrendeling (auto's met Smart entry-systeem en start-
knop)
Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen met de instapfunctie of de
afstandsbediening wanneer een portier niet geheel gesloten is, klinkt er
gedurende 5 seconden een zoemer. Sluit het portier volledig om de zoemer
uit te schakelen en vergrendel de portieren opnieuw.
Alarm (indien aanwezig)
Door met de instapfunctie of de afstandsbediening de portieren te vergrende-
len, wordt het alarmsysteem ingeschakeld. (Blz. 99)
Wanneer het Smart entry-systeem met startknop of de afstandsbedie-
ning niet goed werkt
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Gebruik de mechanische sleu-
tel om de portieren te vergrendelen en ontgrendelen. (Blz. 620)
Vervang de sleutelbatterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt.
(Blz. 534)
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
149
Van binnenuit ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
Schakelaar centrale vergrendeling
1
Vergrendelen van alle portie-
ren
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
Vergrendelknoppen binnenzijde portier
3
1
Vergrendelen van het portier
2
Ontgrendelen van het portier
De voorportieren kunnen wor-
den geopend door aan de por-
tiergrepen aan de binnenzijde te
trekken, ook al staan de ver-
grendelknoppen in de stand ver-
grendeld.
Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik
te maken van een sleutel
1
Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde
stand.
Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken.
2
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Het portier kan niet worden vergrendeld als de sleutel zich in het con-
tactslot bevindt.
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in stand ACC
of AAN staat of als de elektronische sleutel zich nog in de auto
bevindt.
De sleutel wordt mogelijk niet juist gesignaleerd waardoor het portier wel-
licht vergrendeld wordt.
150
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Kindersloten achterportieren
Het portier kan niet vanaf de bin-
nenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd.
1
Ontgrendelen
2
Vergrendelen
Hierdoor wordt voorkomen dat kin-
deren per ongeluk de achterportie-
ren openen. Druk de schakelaars
op beide achterportieren naar
beneden om de kindersloten te
activeren.
Waarschuwingszoemer open portier/achterklep
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, klinkt er vanaf een rij-
snelheid van 5 km/h een zoemer.
Alleen auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters: Het geopende por-
tier of de openstaande achterklep wordt weergegeven op het multi-informa-
tiedisplay.
Omstandigheden die de werking van het Smart entry-systeem met start-
knop en de afstandsbediening beïnvloeden
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Blz. 137
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Blz. 161
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
151
WAARSCHUWING
Voorkomen van ongevallen
Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van deze voorschriften kan ertoe leiden dat er per
ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waar-
door ernstig letsel kan ontstaan.
Controleer of alle portieren volledig gesloten en vergrendeld zijn.
Trek tijdens het rijden niet aan de binnenportiergreep.
Wees extra voorzichtig met het bestuurders- en voorpassagiersportier;
deze kunnen zelfs worden geopend wanneer de vergrendelknop in de
stand vergrendeld staat.
Activeer de kindersloten op de achterportieren als er kinderen achter in de
auto vervoerd worden.
3
152
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Achterklep
De achterklep kan op de volgende manieren vergrendeld/ont-
grendeld en geopend worden.
Ontgrendelen en vergrendelen van de achterklep
Schakelaar centrale vergrendeling
Blz. 149
Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
1
Druk op de toets om de ach-
terklep te ontgrendelen.
Het portier kan gedurende
3
seconden na het vergrendelen
niet worden ontgrendeld.
Druk op de toets om de ach-
2
terklep te vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Afstandsbediening
Auto's zonder Smart entry-systeem en startknop
Vergrendelen van alle portie-
1
ren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
2
Ontgrendelen van de achter-
klep
Auto's met Smart entry-systeem en startknop
Blz. 146
Sleutel
Blz. 147
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
153
Openen van de achterklep
Trek de achterklep omhoog terwijl
u de schakelaar achterklep ope-
nen ingedrukt houdt.
De achterklep kan niet direct nadat
de schakelaar achterklep openen
is ingedrukt, worden gesloten.
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
3
grendeld/ontgrendeld met behulp van de instapfunctie of de afstandsbedie-
ning. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Waarschuwingszoemer open portier/achterklep
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, klinkt er vanaf een rij-
snelheid van 5 km/h een zoemer.
Alleen auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters: Het geopende por-
tier of de openstaande achterklep wordt weergegeven op het multi-informa-
tiedisplay.
Sluiten van de achterklep
Laat de achterklep zakken met behulp
van de achterklepgreep en druk de ach-
terklep van buitenaf naar beneden om
deze te sluiten.
Let op dat de achterklep bij het sluiten
ervan met de handgreep niet opzij
wordt getrokken.
154
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat branden als de achterklep wordt geopend.
Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt
De achterklep kan van binnenuit worden geopend.
Verwijder het kapje met een schroeven-
1
draaier.
Breng om het kapje te beschermen een
doek aan tussen de sleufkopschroeven-
draaier en het kapje, zoals aangegeven
in de afbeelding.
Beweeg de hendel.
2
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is.
Als de achterklep open blijft, kan deze tijdens het rijden voorwerpen raken
of kan er bagage uit de bagageruimte vallen, waardoor een ongeval kan
ontstaan.
Bovendien kunnen uitlaatgassen in de auto terechtkomen, hetgeen zeer
schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Controleer voordat u wegrijdt of de
achterklep is gesloten.
Zorg er voordat u wegrijdt voor dat de achterklep volledig gesloten is. Als
de achterklep niet volledig gesloten is, kan deze tijdens het rijden open-
gaan, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. In het geval
van plotseling remmen of een aanrijding kunnen ze ernstig letsel oplopen.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
155
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Laat kinderen niet in de bagageruimte spelen.
Als een kind per ongeluk in de bagageruimte wordt opgesloten, kan het
bevangen worden door de hitte of verwondingen oplopen.
Laat kinderen de achterklep niet openen of sluiten.
De achterklep kan mogelijk onverwachts in beweging komen of er kan een
lichaamsdeel bekneld raken.
Bedienen van de achterklep
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
3
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Verwijder sneeuw en ijs van de achterklep voordat u deze opent. Als u dat
niet doet, kan de achterklep na het openen plotseling weer dichtvallen.
Controleer voordat u de achterklep opent of sluit zorgvuldig of de omge-
ving veilig is.
Zorg er als er iemand dichtbij staat voor dat deze persoon veilig is en meld
dat u de achterklep gaat openen of sluiten.
Wees voorzichtig bij het openen en sluiten van de achterklep bij sterke
wind, aangezien de achterklep als gevolg van sterke wind plotseling kan
bewegen.
Als de achterklep niet helemaal wordt
geopend, kan deze plotseling dichtval-
len. Op een helling is het moeilijker om
de achterklep te openen of te sluiten
dan op een horizontale ondergrond. Let
dus op dat de achterklep niet plotseling
vanzelf open- of dichtgaat. Controleer
voordat u de bagageruimte gebruikt of
de achterklep volledig geopend en vei-
lig is.
156
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
Let bij het sluiten van de achterklep
goed op dat er geen vingers, enz.
bekneld raken.
Controleer na het sluiten van de achter-
klep altijd of deze goed gesloten is door
er even op te drukken. Als de achter-
klepgreep wordt gebruikt om de achter-
klep volledig te sluiten, kunnen uw
handen of armen bekneld raken.
Trek nooit aan de steun van de achterklepgasdemper om de achterklep te
sluiten en hang niets aan de steun van de gasdemper.
Als dat wel gebeurt, kunnen uw handen bekneld raken of kan de steun van
de achterklepgasdemper afbreken, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Als er op de achterklep een fietsendrager of een vergelijkbaar zwaar
onderdeel gemonteerd is, kan de achterklep na het openen plotseling
dichtvallen waardoor lichaamsdelen bekneld kunnen raken en letsel kan
optreden. Wij raden u aan om originele Toyota-onderdelen te gebruiken
wanneer u accessoires op de achterklep wilt monteren.
OPMERKING
Steunen achterklepgasdempers
De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats
houden.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kunnen de achterklepgasdempers beschadigd raken, waardoor
deze niet meer werken.
Bevestig nooit stickers, kunststoffolie,
zelfklevende voorwerpen, enz. aan de
gasdemper.
Raak de binnenpoot van de gasdemper
nooit aan met handschoenen of andere
stoffen voorwerpen.
Bevestig alleen originele Toyota-acces-
soires aan de achterklep.
Plaats nooit uw handen op de gasdemper en oefen er geen zijdelingse
krachten op uit.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
157
Smart entry-systeem met startknop
De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de
elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De
bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
● Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (Blz. 146)
● Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (Blz. 152)
● Starten van de motor (Blz. 238)
Plaats van antenne
1
Antennes aan de buitenzijde
3
2
Antennes in het interieur
3
Antenne in de bagageruimte
4
Antenne buiten de bagageruimte
: Indien aanwezig
158
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gesignaleerd)
Bij het vergrendelen of ontgrende-
len van de portieren
Het systeem kan worden bediend
als de elektronische sleutel zich
binnen ongeveer 0,7 m van een
van de buitenportiergrepen voor of
de achterklep bevindt. (Alleen de
portieren die de sleutel signaleren,
kunnen worden geopend of geslo-
ten.)
Bij het starten van de motor of het in een andere stand zetten van
het contact
Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto
bevindt.
Alarmsignalen en waarschuwingen
Auto's met een instrumentenpaneel met 3 meters: Een combinatie van in en
buiten de auto hoorbare zoemers en waarschuwingslampjes zorgt ervoor dat
diefstal van de auto en ongevallen door een onjuiste bediening worden voor-
komen. Neem afhankelijk van het waarschuwingslampje dat gaat branden de
juiste maatregelen. (Blz. 576)
Auto's met een instrumentenpaneel met 2 meters: Een combinatie van in en
buiten de auto hoorbare zoemers en waarschuwingsmeldingen op het multi-
informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongevallen door
een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen op
basis van de weergegeven melding. (Blz. 582)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures
beschreven in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
159
Alarm
Situatie
Correctieprocedure
Auto's met een instru-
mentenpaneel met
3
meters: Er is gepro-
beerd de portieren te
Neem de elektronische
vergrendelen met het
sleutel uit de auto en
Smart entry-systeem
vergrendel de portie-
De buiten de auto hoor-
met startknop terwijl de
ren opnieuw.
bare zoemer klinkt
elektronische
sleutel
gedurende 5 seconden
zich nog in de auto
bevond.
Er is geprobeerd de
auto te vergrendelen
Sluit alle portieren en
terwijl er nog een por-
vergrendel ze opnieuw.
3
tier geopend was.
Het contact werd in
stand ACC gezet terwijl
het bestuurdersportier
Zet het contact UIT en
De zoemer in het interi-
geopend was
(of het
sluit het bestuurders-
eur klinkt onafgebroken
bestuurdersportier
portier.
werd geopend terwijl
het contact in stand
ACC stond).
Er is geprobeerd een
van de voorportieren te
vergrendelen door een
Auto's met een instru-
portier te openen en de
mentenpaneel met
3
vergrendelknop aan de
meters: De zoemer in
binnenzijde in de ver-
Neem de elektronische
het interieur klinkt één
grendelstand te zetten,
sleutel uit de auto en
keer en de buiten de
en het portier vervol-
vergrendel de portie-
auto hoorbare zoemer
gens te sluiten door
ren opnieuw.
klinkt één keer gedu-
aan de buitenportier-
rende 5 seconden
greep te trekken terwijl
de elektronische sleutel
zich nog in de auto
bevond.
Auto's met een instru-
Het bestuurdersportier
mentenpaneel met
3
werd geopend terwijl
Zet de selectiehendel
meters: De zoemer in
de selectiehendel niet
in stand P.
het interieur klinkt onaf-
in stand P stond en het
gebroken*
contact niet UIT stond.
*: Auto's met Multidrive CVT
160
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Wanneer het controlelampje van het Smart entry-systeem met startknop
geel knippert (auto's met een instrumentenpaneel met 3 meters) of
“Check Entry & Start System” (controleer Smart entry-systeem met
startknop) op het multi-informatiedisplay wordt weergegeven (auto's
met een instrumentenpaneel met 2 meters)
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto direct con-
troleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt gebruikt.
In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met startknop ontgrendeld kunnen worden.
• De elektronische sleutel bevindt zich gedurende 10 minuten of langer
binnen een afstand van 2 m van de auto.
• Het Smart entry-systeem met startknop is gedurende 5 dagen of langer
niet gebruikt.
Als het Smart entry-systeem met startknop gedurende 14 dagen of langer
niet is gebruikt, kunnen de portieren alleen via het bestuurdersportier wor-
den ontgrendeld. Houd in dat geval de greep van het bestuurdersportier
vast of gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de por-
tieren te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de batterijspaarmodus is inge-
schakeld, loopt de batterij veel minder
snel leeg omdat de ontvangst van radio-
golven door de elektronische sleutel
wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl u
ingedrukt houdt. Ga na of het controle-
lampje van de elektronische sleutel 4 keer
knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop
kan niet worden gebruikt als de energie-
besparende functie voor de batterij is
ingeschakeld. Druk op een van de toetsen
van de elektronische sleutel om de functie
te annuleren.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности