Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 15

8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
571
Vóór het repareren van de band
● Breng de auto tot stilstand op een veilige plaats en een stevige,
vlakke ondergrond.
● Activeer de parkeerrem.
● Zet de selectiehendel in stand P.
● Schakel het hybridesysteem uit.
● Schakel de alarmknipperlichten in. (→Blz. 532)
● Controleer de mate waarin
de band beschadigd is.
Haal de spijker of schroef
niet uit de band. Door het
verwijderen van de spijker of
de schroef kan het gat groter
worden waardoor de band
niet meer tijdelijk gerepa-
reerd kan worden.
Een lekke band die niet kan worden gerepareerd met de bandenrepara-
tieset
In de volgende gevallen is reparatie van de band met behulp van de banden-
reparatieset niet mogelijk. Neem contact op met een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
De band is beschadigd door rijden met onvoldoende spanning
Wanneer de scheurtjes of beschadigingen zich niet in het loopvlak bevinden
maar bijvoorbeeld in de wangen van de band
De band is zichtbaar van de velg afgelopen
8
Het lek in of de beschadiging van het loopvlak is 4 mm of groter
De velg is beschadigd
Twee of meer banden zijn lek
Wanneer een enkele band door 2 of meer scherpe voorwerpen doorboord is
Wanneer de bandenreparatievloeistof over de uiterste houdbaarheidsdatum
is
572
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Plaats van de
bandenreparatieset
1
Bandenreparatieset
2
Sleepoog
Onderdelen van de bandenreparatieset
1
Spuitmond
4
Bandenspanningsmeter
2
Slang
5
Ontgrendelknop
3
Compressorschakelaar
6
Voedingsaansluiting
7
Stickers
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
573
Verwijderen van de bandenreparatieset
1
Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en het
opbergvak. (→Blz. 441)
2
Verwijder de afdekking van de
bagageruimtevloer.
3
Verwijder de bandenreparatieset. (→Blz. 572)
Reparatiemethode in noodgevallen
1
Verwijder de reparatieset.
Zorg er bij het verwijderen van de fles uit de originele zak voor dat de zak
niet scheurt en gooi de zak niet weg.
2
Bevestig de
2 stickers zoals
aangegeven.
Verwijder vuil en vocht van het wiel
voordat u de sticker bevestigt. Als
de sticker niet kan worden beves-
tigd, laat dan wanneer u de band
laat repareren of vervangen de
erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitge-
8
ruste deskundige weten dat ban-
denreparatievloeistof is
ingespoten.
574
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
3
Verwijder het ventieldopje van
het wiel met de lekke band.
4
Verwijder het dopje van de
spuitmond.
5
Sluit de spuitmond aan op het
ventiel.
Draai het uiteinde van de spuit-
mond zo ver mogelijk rechtsom.
De fles moet verticaal hangen,
zonder de grond te raken. Ver-
plaats de auto als de fles niet verti-
caal hangt, tot het ventiel zich op
de juiste plaats bevindt.
Verwijder het dopje van de fles.
6
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
575
7
Trek de slang uit de compres-
sor.
8
Sluit de fles aan op de com-
pressor.
Draai het uiteinde van de spuit-
mond zo ver mogelijk rechtsom.
9
Zorg ervoor dat de compressor
is uitgeschakeld.
10
Verwijder de voedingsaanslui-
ting van de compressor.
8
576
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
11
Sluit de voedingsstekker aan
op de accessoireaansluiting.
(→Blz. 453)
12
Controleer de voorgeschreven bandenspanning.
De bandenspanning wordt aangegeven op de sticker, zoals afgebeeld.
(→Blz. 610)
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
13
Schakel het hybridesysteem in.
14
Zet de compressor aan om de
bandenreparatievloeistof in te
spuiten en de band met lucht te
vullen.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
577
15
Vul de band tot de voorge-
schreven
bandenspanning
bereikt is.
De bandenreparatievloeistof
1
wordt ingespoten, de druk
loopt op en daalt vervolgens
geleidelijk.
De bandenspanningsmeter
2
geeft ongeveer 1 minuut (5
minuten bij lage temperatu-
ren) nadat de schakelaar aan
is gezet de werkelijke ban-
denspanning weer.
Vul de band tot de voorge-
3
schreven bandenspanning.
Als de bandenspanning nog
steeds lager is dan voorge-
schreven nadat de schakelaar
35 minuten aan staat, is de band
te veel beschadigd om nog
gerepareerd te worden. Scha-
kel de compressor uit en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar beho-
ren
gekwalificeerde
en
uitgeruste deskundige.
Laat wat lucht ontsnappen wan-
neer de bandenspanning de
voorgeschreven waarde over-
schrijdt. (→Blz. 580, 610)
8
Schakel de compressor uit.
16
Haal de uitstroomopening van het velgventiel en haal daarna de
17
voedingsaansluiting uit de accessoireaansluiting.
Mogelijk ontsnapt er bij het verwijderen van de slang wat bandenreparatie-
vloeistof.
578
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
18
Druk op de knop om de druk
van de fles te halen.
Draai de dop op de spuitmond.
19
20
Plaats het ventieldopje op het ventiel van het gerepareerde wiel.
21
Neem de slang los van de fles
en plaats de dop op de fles.
Plaats de fles in de originele zak en
rits deze dicht.
22
Berg de fles en de compressor op in de bagageruimte.
23
Rijd, om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig over de
band te
verdelen, meteen ongeveer 5 km met een snelheid
van maximaal
80 km/h.
Breng de auto na ongeveer 5
24
km tot stilstand op een veilige
plaats met een stevige, vlakke
ondergrond en sluit de com-
pressor weer aan.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
579
25
Controleer de bandenspanning.
1
Als de bandenspanning lager
is dan 130 kPa (1,3 kg/cm2 of
bar, 19 psi): Het gat kan niet
worden gerepareerd. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere
naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskun-
dige.
Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of bar, 19 psi) of
2
hoger is, maar lager dan de voorgeschreven spanning: Ga door
naar
26
3
Als de bandenspanning juist is (→Blz. 610): Ga door naar
27
26
Zet de compressor aan om de band op de voorgeschreven span-
ning te brengen. Rijd ongeveer 5 km en voer dan
24
uit.
27
Berg de compressor op in de bagageruimte.
Voorkom plotseling remmen, plotseling accelereren en scherpe
28
bochten en rijd voorzichtig met een snelheid van minder dan 80 km/
h naar de dichtstbijzijnde erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor het repareren of vervangen van de band.
Als de band te hard wordt opgepompt
1
Druk op de knop om wat lucht te laten
8
ontsnappen.
2
Controleer of de bandenspanningsmeter de voorgeschreven spanning aan-
geeft.
Zet de compressor weer aan als de spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste spanning is bereikt.
580
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Nadat een band is gerepareerd met de bandenreparatieset
Vervang de bandenspanningssensor en -zender.
Zelfs als de bandenspanning op het voorgeschreven niveau ligt, gaat moge-
lijk het waarschuwingslampje lage bandenspanning branden/knipperen.
Aanwijzing voor het controleren van de bandenreparatieset
Controleer regelmatig de uiterste houdbaarheidsdatum van de bandenrepa-
ratievloeistof.
De uiterste houdbaarheidsdatum staat vermeld op de fles. Gebruik de ban-
denreparatievloeistof niet wanneer de uiterste houdbaarheidsdatum is ver-
streken. Anders worden reparaties met de bandenreparatieset mogelijk niet
goed uitgevoerd.
Bandenreparatieset
De vloeistof in de bandenreparatieset kan slechts eenmalig worden gebruikt
om een enkele band tijdelijk te repareren. Als de bandenreparatievloeistof is
gebruikt en moet worden vervangen, koop dan een nieuwe fles bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. De compressor kan opnieuw
worden gebruikt.
De reparatievloeistof kan worden gebruikt bij een buitentemperatuur van
-30°C tot 60°C.
De reparatieset is speciaal ontworpen voor de standaard op uw auto
gemonteerde banden. Gebruik de set niet voor banden met een afwijkende
maat of voor andere doeleinden.
De bandenreparatievloeistof is beperkt houdbaar. De uiterste houdbaar-
heidsdatum staat vermeld op de fles. Vervang de fles bandenreparatievloei-
stof vóór de uiterste houdbaarheidsdatum door een nieuwe fles. Neem voor
vervanging contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de bandenreparatievloeistof op uw kleren komt, kan deze vlekken ver-
oorzaken.
Eventueel gemorste bandenreparatievloeistof moet direct van het wiel of de
carrosserie worden verwijderd. Veeg het oppervlak onmiddellijk af met een
vochtige doek.
Tijdens de werking van de reparatieset wordt veel lawaai geproduceerd. Dit
is normaal en duidt niet op een storing.
Niet gebruiken om de bandenspanning te controleren of op de voorgeschre-
ven waarde te brengen.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
581
WAARSCHUWING
Rijd niet door als de auto een lekke band heeft
Rijd niet door met een lekke band.
Zelfs als er over een korte afstand met een lekke band wordt doorgereden,
kunnen band en velg zodanig beschadigd worden dat reparatie niet meer
mogelijk is.
Door het rijden met een lekke band kan er op de wang rondom een groef
ontstaan. In zo'n geval kan de band bij het gebruik van een reparatieset
exploderen.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
De reparatieset is speciaal ontworpen voor uw auto.
Gebruik de set niet voor andere auto's. Als u dat wel doet, kan dat leiden
tot een ongeval met ernstig letsel tot gevolg.
Gebruik de set niet voor banden met een afwijkende maat of voor andere
doeleinden. Als de banden niet volledig zijn gerepareerd, kan dit leiden tot
een ongeval met ernstig letsel tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de bandenreparatievloeistof
Het inslikken van bandenreparatievloeistof is schadelijk voor uw gezond-
heid. Drink zo veel mogelijk water en raadpleeg direct een huisarts wan-
neer u bandenreparatievloeistof hebt ingeslikt.
Spoel direct met water wanneer bandenreparatievloeistof in uw ogen of op
uw huid is terechtgekomen. Raadpleeg een huisarts als u zich niet lekker
blijft voelen.
Bij het repareren van een lekke band
Parkeer de auto op een veilige plaats en een vlakke ondergrond.
Raak de wielen of het gedeelte rond de remmen direct nadat met de auto
is gereden niet aan.
Nadat met de auto is gereden, zijn de wielen en het gedeelte rond de rem-
men mogelijk zeer heet. Wanneer u deze delen met uw handen, voeten of
8
andere lichaamsdelen aanraakt, kan dit leiden tot brandwonden.
Laat ter voorkoming van beschadiging of ernstige lekkage de fles niet val-
len. Voer vóór gebruik een visuele controle van de fles uit. Gebruik uitslui-
tend onbeschadigde en niet-lekkende flessen. In dergelijke gevallen direct
vervangen.
Sluit de slang stevig aan op het ventiel terwijl het wiel aan de auto beves-
tigd is. Als de slang niet goed op het ventiel is aangesloten, kan er lucht-
lekkage optreden waarbij bandenreparatievloeistof naar buiten spuit.
Als de slang tijdens het vullen loskomt van het ventiel, is het mogelijk dat
de slang abrupte bewegingen maakt vanwege de luchtdruk.
582
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
WAARSCHUWING
Bij het repareren van een lekke band
Nadat de band gevuld is, kunnen er spetters bandenreparatievloeistof
naar buiten komen als de slang wordt losgemaakt of wanneer u lucht uit
de band laat ontsnappen.
Volg voor het repareren van de band de volgende procedure. Als u de pro-
cedures niet volgt, kan de bandenreparatievloeistof naar buiten spuiten.
Bewaar afstand tot de band wanneer deze gerepareerd wordt, omdat de
band kan klappen. Zet de schakelaar van de compressor direct uit als u
ziet dat de band scheurtjes vertoont of vervormt.
De reparatieset kan oververhit raken als deze langere tijd achter elkaar
wordt gebruikt. Gebruik de reparatieset niet langer dan 40 minuten achter
elkaar.
Delen van de reparatieset worden tijdens het gebruik heet. Wees voor en
na gebruik voorzichtig met de reparatieset. Raak het metalen deel rond de
verbinding tussen de fles en de compressor niet aan. Dit is namelijk zeer
heet.
Plak de waarschuwingssticker voor de rijsnelheid alleen op de aange-
geven plaats. Als de sticker wordt aangebracht op een plaats waar zich
een airbag bevindt, zoals op het stuurwielkussen, werkt de airbag mogelijk
niet goed meer.
Rijden om de bandenreparatievloeistof gelijkmatig te verdelen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht.
Als u dat niet doet kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan.
Rijd langzaam en voorzichtig. Wees extra voorzichtig bij het maken van
bochten.
Breng de auto tot stilstand wanneer de auto niet rechtuit wil rijden of als u
voelt dat er aan het stuurwiel wordt getrokken en controleer het volgende.
• Toestand van de band. De band kan van de velg zijn afgelopen.
• Bandenspanning. Als de bandenspanning 130 kPa (1,3 kg/cm2 of
bar, 19 psi) of lager is, is de band mogelijk ernstig beschadigd.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
583
OPMERKING
Een noodreparatie uitvoeren
Een band mag alleen met de bandenreparatieset worden gerepareerd
indien de beschadiging is veroorzaakt door perforatie van het loopvlak
door een scherp voorwerp, zoals een spijker of een schroef.
Verwijder de spijker of de schroef niet uit de band. Door het verwijderen
van de spijker of de schroef kan het gat groter worden waardoor de band
niet meer tijdelijk gerepareerd kan worden.
De reparatieset is niet waterbestendig. Zorg dat de bandenreparatieset
niet in aanraking komt met water, bijvoorbeeld bij gebruik tijdens regen.
Zet de bandenreparatieset niet op een stoffige ondergrond, zoals in het
zand of in de berm. Als de reparatieset stof e.d. opzuigt, kunnen er storin-
gen optreden.
Houd de fles tijdens het gebruik niet ondersteboven, om schade aan de
compressor te voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen voor de bandenreparatieset
De reparatieset heeft als voeding 12V-gelijkstroom nodig. Sluit de repara-
tieset niet aan op andere voedingsbronnen.
Als er benzinedruppels op de reparatieset terechtkomen, kan de set defect
raken. Zorg dat de set niet met benzine in aanraking kan komen.
Berg de reparatieset op, zodat de set beschermd is tegen vuil en vocht.
Berg de reparatieset op in de gereedschapshouder onder de afdekking
van de bagageruimtevloer, buiten bereik van kinderen.
Demonteer de reparatieset niet en breng geen wijzigingen aan. Stel
onderdelen als de bandenspanningsmeter niet bloot aan schokken. Hier-
door kunnen storingen optreden.
Voorkomen van schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
8
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de ban-
denspanningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer ban-
denreparatievloeistof is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang na het gebruik van ban-
denreparatievloeistof de bandenspanningssensor en -zender wanneer de
band wordt gerepareerd of vervangen. (→Blz. 486)
584
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als het hybridesysteem niet kan worden
gestart
Het niet starten van het hybridesysteem kan verschillende oor-
zaken hebben. Raadpleeg het volgende overzicht en onderneem
de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden gestart, ook al is de start-
procedure correct uitgevoerd. (Blz. 250)
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● De elektronische sleutel werkt mogelijk niet goed. (→Blz. 587)
● Er is mogelijk onvoldoende brandstof aanwezig in de tank.
Vul de brandstoftank.
● Er kan een storing aanwezig zijn in de startblokkering. (→Blz. 82)
● Er is mogelijk een storing aanwezig in het regelsysteem voor stand
P.* (→Blz. 254, 549)
● Het hybridesysteem van de motor is mogelijk defect als gevolg van
een elektrische storing, zoals een ontladen batterij van de elektroni-
sche sleutel of een defecte zekering. Er bestaat echter, afhankelijk
van het soort storing, een noodmaatregel om het hybridesysteem
te starten. (→Blz. 585)
*: Het is wellicht niet mogelijk om de selectiehendel vanuit stand P in een
andere stand te zetten.
De interieurverlichting en de koplampen gaan zwakker branden
of de claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● De 12V-accu is mogelijk te ver ontladen. (→Blz. 589)
● De accuklemmen zitten mogelijk los of zijn gecorrodeerd.
(→Blz. 480)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
585
De interieurverlichting en de koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het probleem veroorzaken:
● De 12V-accu is mogelijk te ver ontladen. (→Blz. 589)
● Een of beide klemmen van de 12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 480)
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als
het probleem niet verholpen kan worden of als de reparatieprocedure niet
bekend is.
Noodstartfunctie
Wanneer het hybridesysteem niet start maar de startknop normaal
werkt, kan het systeem aan de hand van de volgende stappen voorlo-
pig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in noodgevallen.
1
Activeer de parkeerrem.
2
Zet het contact in stand ACC.
3
Houd de startknop gedurende 15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
Ook als het hybridesysteem met behulp van deze stappen kan wor-
den gestart, kan er een storing in het systeem aanwezig zijn. Laat de
auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige.
8
586
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
Als de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto
is verbroken (Blz. 143) of de elektronische sleutel niet kan
worden gebruikt omdat de batterij leeg is, werken het Smart
entry-systeem met startknop, de startknop en de afstandsbedie-
ning niet. In dergelijke gevallen kunnen de portieren en de ach-
terklep worden geopend of kan het hybridesysteem worden
gestart volgens onderstaande procedure.
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→Blz. 127) om de volgende han-
delingen uit te voeren:
1
Vergrendelen van alle portieren
2
Ontgrendelen van alle portieren
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
587
Starten van het hybridesysteem
1
Trap het rempedaal in.
2
Houd de zijde van de elektroni-
sche sleutel met het Toyota-
logo tegen de startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gedetecteerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop of de startknopfunc-
tie via de persoonlijke voorkeursin-
stellingen is uitgeschakeld, wordt
het contact in stand ACC gezet.
3
Trap het rempedaal stevig in en controleer of
op het multi-
informatiedisplay wordt weergegeven.
4
Druk op de startknop.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige als het hybridesysteem nog steeds niet kan worden gestart.
8
588
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Uitschakelen van het hybridesysteem
Activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en druk op de start-
knop zoals u normaal doet bij het uitschakelen van het hybridesysteem.
Vervangen van de sleutelbatterij
Omdat deze procedure een noodmaatregel is, wordt geadviseerd de batterij
van de elektronische sleutel zo snel mogelijk te laten vervangen als deze ont-
laden is. (→Blz. 508)
Alarm (indien aanwezig)
Het alarmsysteem wordt niet ingeschakeld als de mechanische sleutel wordt
gebruikt om de portieren te vergrendelen.
Het alarm kan worden geactiveerd als een portier met de mechanische sleu-
tel wordt ontgrendeld terwijl het alarmsysteem is ingeschakeld.
Wijzigen van de standen van het contact
Laat het rempedaal los en druk tijdens stap
hierboven op de startknop.
3
Het hybridesysteem wordt niet ingeschakeld en de stand verandert iedere
keer dat de knop wordt ingedrukt. (→Blz. 252)
Als de elektronische sleutel niet goed werkt
Controleer of het Smart entry-systeem met startknop en startknopfunctie
niet is uitgeschakeld via de persoonlijke voorkeursinstellingen. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 616)
Controleer of de batterijspaarmodus is ingeschakeld. Is de functie ingescha-
keld, schakel hem dan uit.
(→Blz. 142)
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
589
Als de 12V-accu is ontladen
Als de 12V-accu ontladen is, kan het hybridesysteem met behulp
van de onderstaande procedures worden gestart.
U kunt ook contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Als u de beschikking hebt over een set startkabels en een tweede
voertuig met een 12V-accu, kunt u uw auto starten met behulp van de
onderstaande hulpstartprocedure.
Auto's met een alarm: Contro-
1
leer of u de elektronische sleu-
tel bij u hebt.
Als u de startkabels aansluit, kan
het alarm afgaan of kunnen de por-
tieren worden vergrendeld, afhan-
kelijk van de situatie. (Blz. 97)
Open de motorkap en het dek-
2
sel van de zekeringenkast.
8
Open het deksel van de speci-
3
ale hulpstartaansluiting.
590
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
4
Sluit de startkabels als volgt aan:
1
Sluit de positieve startkabel aan op de speciale hulpstartaanslui-
ting van uw auto.
2
Sluit de andere zijde van de positieve startkabel aan op de posi-
tieve accupool (+) van de tweede auto.
3
Sluit de negatieve startkabel aan op de negatieve accupool (-)
van de tweede auto.
Sluit de andere zijde van de negatieve startkabel aan op de auto
4
met de ontladen accu op een stevig, stilstaand, niet gelakt meta-
len punt, ver weg van de hulpstartaansluiting en bewegende
delen, zoals aangegeven in de afbeelding.
Start de motor van de tweede auto. Verhoog het motortoerental iets
5
en laat de motor gedurende ongeveer 5 minuten met het ver-
hoogde toerental draaien om de 12V-accu van uw auto op te laden.
Open en sluit een van de portieren terwijl het contact UIT staat.
6
Laat de motor van de tweede auto met een iets verhoogd toerental
7
draaien en start het hybridesysteem van uw auto door het contact
AAN te zetten.
Controleer of het controlelampje READY gaat branden. Neem als
8
het controlelampje niet gaat branden contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
591
9
Verwijder de startkabels als het hybridesysteem gestart is in exact
de omgekeerde volgorde van aansluiten.
Sluit het deksel van de speciale hulpstartaansluiting en plaats het
10
deksel van de zekeringenkast weer in de oorspronkelijke positie.
Haak het deksel van de zekeringenkast bij het plaatsen eerst vast aan de
twee uitsteeksels aan de achterzijde.
Laat, nadat het hybridesysteem is gestart, de auto zo snel mogelijk
nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Starten van het hybridesysteem wanneer de 12V-accu ontladen is
Het hybridesysteem kan niet worden gestart door de auto aan te duwen.
Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Zet de koplampen en het audiosysteem uit als het hybridesysteem is uitge-
schakeld.
Schakel niet-noodzakelijke elektrische verbruikers uit als er gedurende lan-
gere tijd met lage snelheden gereden wordt, bijvoorbeeld in een file.
Als de 12V-accu verwijderd of ontladen is
Mogelijk start het hybridesysteem niet. (→Blz. 482)
Als de 12V-accu ontladen is geraakt terwijl stand P was geselecteerd, kan
geen andere schakelstand dan P worden geselecteerd. In dit geval kan de
auto niet worden gesleept zonder beide voorwielen van de grond te tillen,
doordat de voorwielen door de parkeerblokkering zijn geblokkeerd. (→Blz.
535)
Als de 12V-accu weer is aangesloten: start het hybridesysteem, trap het
rempedaal in en controleer of de selectiehendel in alle schakelstanden kan
worden gezet.
Opladen van de 12V-accu
8
De 12V-accu zal geleidelijk aan ontladen, zelfs wanneer de auto niet in
gebruik is. Dit wordt veroorzaakt door natuurlijke ontlading en het effect van
bepaalde elektrische apparatuur. Als de auto langere tijd niet gebruikt wordt,
kan de 12V-accu ontladen en kan het hybridesysteem mogelijk niet meer
worden gestart. (De 12V-accu laadt automatisch op wanneer het hybridesys-
teem in werking is.)
592
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Wanneer de 12V-accu ontla-
den is, is het in sommige gevallen niet mogelijk om de portieren te ontgren-
delen met het Smart entry-systeem met startknop. Gebruik de
afstandsbediening of de mechanische sleutel om de portieren te vergrende-
len of te ontgrendelen.
Mogelijk start het hybridesysteem niet bij de eerste poging nadat de 12V-
accu weer is opgeladen, maar start hij wel normaal na de tweede poging.
Dit wijst niet op een storing.
De stand van het contact wordt door de auto geregistreerd. Wanneer de
12V-accu weer wordt aangesloten, keert het systeem terug naar de stand
die was geselecteerd voordat de 12V-accu ontladen was. Zorg dat het con-
tact UIT staat voordat de 12V-accu wordt losgenomen.
Wees extra voorzichtig bij het aansluiten van de 12V-accu wanneer u niet
zeker weet in welke stand het contact stond voordat de 12V-accu werd
opgeladen.
WAARSCHUWING
Voorkomen van brand en explosie van de 12V-accu
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat het
licht ontvlambare gas dat uit de 12V-accu kan komen, per ongeluk tot ont-
branding komt:
Zorg ervoor dat de startkabel aangesloten wordt op de juiste accupool en
niet per ongeluk in aanraking komt met een ander onderdeel dan de
bedoelde accupool.
Zorg ervoor dat de op de “+”-pool aangesloten startkabel niet in contact
komt met andere onderdelen of metalen oppervlakken, zoals metalen
steunen en ongelakt metaal.
Laat de “+” en “-” klemmen van de startkabels niet in contact komen met
elkaar.
Rook niet en gebruik geen lucifers, aanstekers en open vuur in de buurt
van de 12V-accu.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
593
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen 12V-accu
De 12V-accu bevat giftige en corrosieve elektrolyt en de onderdelen van de
accu bevatten lood en loodhoudende samenstellingen. Neem bij het
omgaan met de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Draag bij het werken met de 12V-accu altijd een veiligheidsbril en zorg
ervoor dat de accuvloeistof niet in contact komt met de huid, kleding of de
carrosserie van de auto.
Leun niet over de 12V-accu heen.
Was vloeistof van de 12V-accu die op de huid of in de ogen terecht is
gekomen direct weg met water en raadpleeg een arts.
Bedek de plaats waar de accuvloeistof op terechtgekomen is met een
natte spons of doek totdat er medische hulp kan worden verkregen.
Was altijd uw handen nadat u de accudrager, de accupolen en andere
accu-gerelateerde onderdelen hebt aangeraakt.
Houd kinderen uit de buurt van de 12V-accu.
Na het laden van de 12V-accu
Laat de 12V-accu zo snel mogelijk nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
Als de 12V-accu verouderd raakt en nog wordt gebruikt, kan een onwelrie-
kend gas worden uitgestoten. Dit kan schadelijk zijn voor de gezondheid
van de passagiers.
Vervangen van de 12V-accu
→Blz. 484
8
594
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als uw auto oververhit raakt
Het volgende kan erop duiden dat de auto oververhit raakt.
● De waarschuwing hoge koelvloeistoftemperatuur (→Blz. 542) ver-
schijnt op het multi-informatiedisplay of u merkt dat het hybridesys-
teem minder vermogen levert (de rijsnelheid neemt bijvoorbeeld
niet toe).
● “Hybrid system overheated. Reduced output power.” (Hybridesys-
teem oververhit. Gereduceerd uitgangsvermogen) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
● Er komt stoom onder de motorkap uit.
Correctieprocedures
Als de waarschuwing hoge koelvloeistoftemperatuur op het
multi-informatiedisplay verschijnt
1
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en schakel de
airconditioning en vervolgens het hybridesysteem uit.
2
Als er stoom te zien is:
Open, nadat de stoom is verdwenen, voorzichtig de motorkap.
Als er geen stoom te zien is:
Open voorzichtig de motorkap.
Controleer nadat het hybride-
3
systeem voldoende is afge-
koeld de slangen en het
radiateurblok
(radiateur) op
sporen van lekkage.
1
Radiateur
2
Koelventilatoren
Neem bij lekkage van een
grote hoeveelheid koelvloei-
stof onmiddellijk contact op
met een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
595
4
Het koelvloeistofniveau is
correct als het zich tussen de
streepjes FULL en LOW van
het reservoir bevindt.
1
Reservoir
2
FULL (maximaal)
3
LOW (minimaal)
5
Vul indien nodig koelvloei-
stof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen koel-
vloeistof bij de hand hebt.
Schakel het hybridesysteem en de airconditioning in en contro-
6
leer of de koelventilatoren van de radiateur draaien en of er geen
koelvloeistof lekt uit de radiateur of de slangen.
De koelventilatoren gaan draaien als de airconditioning wordt ingescha-
keld direct na een koude start. Controleer of de ventilatoren draaien
door ernaar te luisteren en te voelen of er luchtstroom is. Schakel als u
hier niet zeker van bent de airconditioning nog een aantal keer in en uit.
(De ventilator werkt mogelijk niet bij temperaturen beneden het vries-
punt.)
Als de koelventilatoren niet draaien:
7
Schakel het hybridesysteem onmiddellijk uit en neem contact op
8
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de ventilatoren draaien:
Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
596
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als
“Hybrid system overheated. Reduced output power.”
(Hybridesysteem oververhit. Gereduceerd uitgangsvermogen)
wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
1
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand.
2
Schakel het hybridesysteem uit en open de motorkap voorzich-
tig.
Controleer nadat het hybride-
3
systeem is afgekoeld de
slangen en het radiateurblok
(radiateur) op sporen van
lekkage.
1
Radiateur
2
Koelventilatoren
Neem bij lekkage van een
grote hoeveelheid koelvloei-
stof onmiddellijk contact op
met een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
4
Het koelvloeistofniveau is
correct als het zich tussen de
streepjes FULL en LOW van
het reservoir bevindt.
1
Reservoir
2
FULL (maximaal)
3
LOW (minimaal)
5
Vul indien nodig koelvloei-
stof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen koel-
vloeistof bij de hand hebt.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
597
6
Schakel het hybridesysteem in en houd het multi-informatiedis-
play in de gaten.
Als de melding niet verdwijnt:
Schakel het hybridesysteem uit en neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt weergegeven:
Laat de auto nakijken door de dichtstbijzijnde erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING
Bij controles in de motorruimte van uw auto
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel,
zoals brandwonden, tot gevolg hebben.
Als er stoom onder de motorkap vandaan komt, open de motorkap dan
niet voordat de stoom is verdwenen. De motorruimte kan zeer heet zijn.
Controleer nadat het hybridesysteem is uitgeschakeld of het controle-
lampje van de startknop en het controlelampje READY beide uit zijn.
Als het hybridesysteem in werking is, kan de benzinemotor automatisch
worden gestart of kan de koelventilator automatisch aanslaan, ook nadat
de benzinemotor is uitgeschakeld. Kom niet in de buurt van bewegende
delen zoals de ventilator en raak ze niet aan. Als uw vingers of kleding-
stukken (stropdas, sjaal) ertussen komen, kan ernstig letsel het gevolg
zijn.
Draai de dop van het koelvloeistofreservoir niet los als het hybridesysteem
en de radiateur heet zijn.
Er kan hete stoom of koelvloeistof uit spuiten.
8
OPMERKING
Bijvullen van koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid
Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het hybridesysteem voldoende is afge-
koeld. Het te snel bijvullen van koude koelvloeistof bij een heet hybridesys-
teem kan schade aan het hybridesysteem veroorzaken.
Voorkomen van beschadigingen aan het koelsysteem
Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen:
Zorg dat de koelvloeistof niet verontreinigd raakt (bijvoorbeeld met zand of
stof)
Gebruik geen koelvloeistofadditief.
598
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Als de auto vast komt te zitten
Voer de volgende procedures uit als de banden doorslippen of
als de auto vastzit in modder, sneeuw, enz.:
1
Activeer de parkeerrem. Zet de selectiehendel in stand P en stop
het hybridesysteem.
2
Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen.
3
Leg een stuk hout, stenen of ander materiaal onder de voorwielen
om de wielen grip te geven.
4
Schakel het hybridesysteem weer in.
5
Zet de selectiehendel in stand D of R en deactiveer de parkeerrem.
Trap vervolgens voorzichtig het gaspedaal in.
Wanneer u de auto moeilijk los kunt krijgen
Druk op
om de TRC uit te schake-
len.
WAARSCHUWING
Bij het vrij proberen te krijgen van een auto die vastzit
Als u de auto in beweging wilt krijgen door te “schommelen”, controleer dan
eerst of er in de omgeving van de auto geen andere auto's, objecten of per-
sonen aanwezig zijn die geraakt zouden kunnen worden als de auto plotse-
ling in beweging komt. De auto kan ook een plotselinge beweging maken
als de wielen weer grip krijgen. Neem de grootst mogelijke voorzichtigheid
in acht.
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel niet in een andere stand als het gaspedaal is inge-
trapt.
Als u dat wel doet, kan de auto onverwacht snel accelereren, waardoor een
aanrijding en ernstig letsel kunnen ontstaan.
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
599
OPMERKING
Om beschadiging van de transmissie en andere componenten te voor-
komen
Vermijd dat de voorwielen doorslippen en dat u het gaspedaal verder dan
noodzakelijk intrapt.
Als de auto na deze pogingen nog steeds vastzit, moet deze door een
ander voertuig worden losgetrokken.
8
601
Voertuigspecificaties
9
9-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil,
enz.)
602
Informatie over brandstof...614
9-2. Persoonlijke
voorkeursinstellingen
Systemen met
mogelijkheden voor
persoonlijke
voorkeursinstellingen
616
9-3. Initialisatie
Te initialiseren
onderdelen
623
602
9-1. Specificaties
Onderhoudsgegevens
(brandstof, oliepeil, enz.)
Afmetingen en gewichten
Totale lengte
4.595 mm (180,9 in.)
Totale breedte
1.760 mm (69,3 in.)
Totale hoogte*1
1.485 mm (58,5 in.)
Wielbasis
2.600 mm (102,4 in.)
1.535 mm (60,4 in.)*2
Voor
1.525 mm (60,0 in.)*3
1.515 mm (59,6 in.)*4
Spoorbreedte
1.525 mm (60,0 in.)*2
Achter
1.515 mm (59,6 in.)*3
1.505 mm (59,3 in.)*4
Maximaal toelaatbaar
1.865 kg (4.112 lb.)
voertuiggewicht*5
1.815 kg (4.002 lb.)
Voor
1.020 kg (2.249 lb.)
Maximale
asbelasting
Achter
1.010 kg (2.227 lb.)
Kogeldruk*6
55 kg (121 lb.)
Maximaal aanhangwagengewicht*6
345 kg (760 lb.)
1: Ongeladen auto
*2: Auto's met 195/65R15 banden
*3: Met 205/55R16 banden
*4: Auto's met 225/45R17 banden
*5: Het maximaal toelaatbare voertuiggewicht is ook vermeld op het informa-
tielabel (typeplaatje). (Blz. 242)
*6: Auto's met trekhaakpakket (Blz. 239)
9-1. Specificaties
603
Identificatie van de auto
Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is het wettelijke identificatie-
nummer van uw auto. Dit is het belangrijkste identificatienummer
van uw Toyota. Het wordt gebruikt voor het op naam zetten
van de
auto.
Dit nummer is aangebracht
onder de rechter voorstoel.
Dit nummer staat ook op het
typeplaatje.
Motornummer
Het motornummer is op de aan-
gegeven plaats ingeslagen in
het motorblok.
9
604
9-1. Specificaties
Motor
Model
2ZR-FXE
Type
4-cilinder lijnmotor, 4-takt benzinemotor
Boring x slag
80,5 × 88,3 mm (3,17 × 3,48 in.)
Cilinderinhoud
1.798 cm3 (109,7 cu. in.)
Klepspeling
Automatische afstelling
(koude motor)
Brandstof
Als u dit soort labels aantreft bij het tankstation,
gebruik dan alleen brandstof met een van de
onderstaande labels.
Brandstofsoort
EU:
Uitsluitend loodvrije benzine conform de Euro-
pese norm EN228
Behalve EU:
Uitsluitend loodvrije benzine
Research-octaangetal
95 of hoger
(RON)
Inhoud brandstoftank
45 l (11,9 gal., 9,9 Imp. gal.)
(Referentie)
Elektromotor (tractiemotor)
Type
Motor met permanente magneet
Maximaal vermogen
60 kW
Maximaal koppel
207 Nm (21,1 kgm, 153 ft•lbf)

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
8 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности