Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 1

30
1-1. Voor een veilig gebruik
Voordat u gaat rijden
Vloermat
Gebruik alleen vloermatten die speciaal zijn ontworpen voor auto's
van hetzelfde model en modeljaar als uw auto. Bevestig ze op de
juiste wijze op de vloerbedekking.
Steek de klemhaken (clips) in
1
de ringen in de vloermat.
Draai het bovenste hendeltje
2
van de klemhaken (clips) om de
vloermatten te bevestigen.
*
*: Breng de merktekens
altijd in
lijn.
De vorm van de klemhaken (clips) wijkt mogelijk af van wat is aangegeven
in de afbeelding.
1-1. Voor een veilig gebruik
31
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kan de vloermat van de bestuurder gaan schuiven, wat de
bediening van de pedalen tijdens het rijden kan hinderen. Hierdoor kan de
snelheid plotseling toenemen of kan mogelijk niet geremd worden. Dit kan lei-
den tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
1
Wanneer u de vloermat van de bestuurder plaatst
Gebruik geen vloermatten die zijn ontworpen voor auto's van een ander
model en/of modeljaar, zelfs niet als het gaat om originele Toyota-vloer-
matten.
Gebruik alleen vloermatten die zijn ontworpen voor de bestuurderszijde.
Zet de vloermat altijd vast met behulp van de meegeleverde klemhaken
(clips).
Leg nooit twee of meer vloermatten boven op elkaar.
Bevestig de vloermat niet met de onderzijde naar boven of in de verkeerde
richting.
Voordat u gaat rijden
Controleer of de vloermat stevig op de
juiste plaats is bevestigd met alle mee-
geleverde klemhaken (clips). Voer deze
controle altijd uit nadat de vloer van de
auto is gereinigd.
Zet het hybridesysteem UIT en de
selectiehendel in stand P en trap elk
pedaal helemaal in, om er zeker van te
zijn dat de vloermat de bediening van
de pedalen niet hindert.
32
1-1. Voor een veilig gebruik
Een veilig rijgedrag
Om veilig te kunnen rijden, moet u de stoel in de juiste positie
zetten en de spiegels afstellen voordat u gaat rijden.
De juiste houding achter het stuur
Pas de hoek van de rugleuning
1
zo aan dat u rechtop zit en niet
voorover hoeft te leunen om te
kunnen sturen. (→Blz. 207)
Pas de zitting zo aan dat u de
2
pedalen helemaal kunt intrap-
pen en dat uw armen licht
gebogen zijn bij de ellebogen
wanneer u het stuurwiel vast-
houdt. (→Blz. 207)
3
Vergrendel de hoofdsteun met het midden zo dicht mogelijk bij de
bovenkant van uw oren. (→Blz. 212)
Draag de veiligheidsgordel op de juiste wijze. (→Blz. 34)
4
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veiligheids-
gordel dragen. (→Blz. 34)
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is
om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
(→Blz. 51)
1-1. Voor een veilig gebruik
33
Afstellen van de spiegels
Zorg ervoor dat u goed achteruit kunt kijken door de binnenspiegel en
de buitenspiegels goed af te stellen. (→Blz. 216, 218)
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
1
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de controle over de auto verliezen.
Plaats geen kussen tussen de bestuurder of voorpassagier en de rugleu-
ning.
Gebruik van een kussen kan ertoe leiden dat de zithouding niet correct is,
waardoor het effect van de veiligheidsgordel en de hoofdsteun in nega-
tieve zin kan worden beïnvloed.
Plaats geen voorwerpen onder de voorstoelen.
Voorwerpen onder de voorstoelen kunnen klem komen te zitten in de
stoelslede, waardoor de stoelen wellicht niet goed vergrendeld worden. Dit
kan leiden tot een ongeval en ook kan het stelmechanisme beschadigd
raken.
Houd u altijd aan de wettelijke maximumsnelheid wanneer u op de open-
bare weg rijdt.
Neem, wanneer u lange afstanden rijdt, geregeld een pauze voordat u
zich moe begint te voelen.
Als u zich tijdens het rijden moe of slaperig voelt, moet u zichzelf niet
dwingen om verder te rijden, maar direct een pauze nemen.
34
1-1. Voor een veilig gebruik
Veiligheidsgordels
Controleer voordat u wegrijdt eerst of alle inzittenden de veilig-
heidsgordel dragen.
Juist gebruik van de veiligheidsgordels
● Trek de schoudergordel zo ver
naar buiten dat de gordel goed
tegen de schouder aan ligt en
niet van de schouder af glijdt of
tegen de nek aan ligt.
● Plaats het heupgedeelte van de
gordel zo laag mogelijk over de
heupen.
● Stel de rugleuning af. Ga zo
rechtop mogelijk in de stoel zit-
ten met uw rug stevig tegen de
leuning.
● Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel niet gedraaid zit.
Vast- en losmaken van de veiligheidsgordel
Maak de veiligheidsgordel vast
1
door de gesp in de gordelslui-
ting te drukken totdat u een klik
hoort.
De veiligheidsgordel kan wor-
2
den losgemaakt door de ont-
grendelknop in te drukken.
Ontgrendelknop
1-1. Voor een veilig gebruik
35
Afstellen van de hoogte van het schouderbevestigingspunt van
de veiligheidsgordel (voorstoelen)
Duw het schouderbevestigings-
1
punt omlaag terwijl u de ont-
grendelknop indrukt.
2
Duw het schouderbevestigings-
1
punt omhoog.
Zet het bovenste bevestigingspunt
in de gewenste positie en laat het
los als u een klik hoort.
Gordelspanners (voorstoelen)
De gordelspanners helpen bij het
op hun plaats houden van de inzit-
tenden doordat ze de gordels snel
strak tegen het lichaam aan trek-
ken bij bepaalde soorten zware
frontale aanrijdingen en aanrijdin-
gen van opzij.
De gordelspanners worden niet
geactiveerd bij lichtere frontale
aanrijdingen of aanrijdingen van
opzij, bij aanrijdingen van achte-
ren of wanneer de auto over de
kop slaat.
Blokkeerautomaat (ELR)
De blokkeerautomaat blokkeert de gordel als u zeer krachtig remt of betrok-
ken raakt bij een aanrijding. De blokkeerautomaat kan ook in werking treden
als u te snel vooroverbuigt. Door rustig te bewegen kan de veiligheidsgordel
afrollen, zodat u vrij kunt bewegen.
Gebruik van veiligheidsgordels door kinderen
De veiligheidsgordels van uw auto zijn in principe ontworpen voor gebruik
door volwassenen.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen. (→Blz. 51)
Als het kind groot genoeg is om de veiligheidsgordel op een juiste manier te
dragen, volg dan de instructies met betrekking tot het gebruik van de veilig-
heidsgordel op. (→Blz. 34)
Vervangen van de veiligheidsgordel als de gordelspanner geactiveerd is
geweest (voorstoelen)
Als de auto betrokken is bij meerdere aanrijdingen, wordt de gordelspanner
geactiveerd voor de eerste aanrijding, maar niet voor de tweede of voor vol-
gende aanrijdingen.
36
1-1. Voor een veilig gebruik
Wetgeving met betrekking tot veiligheidsgordels
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor veiligheidsgordels, neem
dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor het ver-
vangen of plaatsen van veiligheidsgordels.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om de kans op letsel bij
plotseling remmen, plotseling uitwijken of een ongeval te beperken.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Dragen van een veiligheidsgordel
Zorg ervoor dat alle inzittenden de veiligheidsgordel dragen.
Draag de veiligheidsgordel altijd op de juiste manier.
Elke veiligheidsgordel mag maar door één persoon worden gebruikt.
Gebruik een veiligheidsgordel niet voor twee personen tegelijk, ook niet
als de tweede persoon een kind is.
Toyota beveelt aan dat kinderen op de achterstoel plaatsnemen en altijd
op de juiste manier gebruikmaken van de veiligheidsgordels en het baby-
of kinderzitje.
Laat om de juiste zitpositie in te stellen de rugleuning niet verder achter-
over hellen dan nodig is. De veiligheidsgordels zijn het meest effectief als
de inzittenden rechtop en goed tegen de rugleuning zitten.
Draag de schoudergordel niet onder uw arm.
Draag de veiligheidsgordel altijd laag en goed aansluitend over uw heu-
pen.
Zwangere vrouwen
Win medisch advies in en draag de vei-
ligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 34)
Zwangere vrouwen moeten het heupge-
deelte van de veiligheidsgordel op
dezelfde manier dragen als de andere
inzittenden, zo laag mogelijk over het
bekken, de schoudergordel helemaal uit-
trekken over de schouder en ervoor zor-
gen dat de gordel niet over de buik loopt.
Als de veiligheidsgordel niet op de juiste
wijze gedragen wordt, kan niet alleen de
zwangere vrouw zelf, maar ook het onge-
boren kind ernstig letsel oplopen bij plot-
seling remmen of een aanrijding.
1-1. Voor een veilig gebruik
37
WAARSCHUWING
Mensen met fysieke beperkingen
Win medisch advies in en draag de veiligheidsgordel op de juiste manier.
(→Blz. 34)
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel
1
om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen.
Als dit gebeurt en de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de
gordel dan door met een schaar.
Gordelspanners (voorstoelen)
Het waarschuwingslampje SRS gaat branden als een gordelspanner is
geactiveerd. De veiligheidsgordel kan in dit geval niet meer worden gebruikt
en moet worden vervangen door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Verstelbaar schouderbevestigingspunt (voorstoelen)
Zorg ervoor dat de gordel goed over het midden van de schouder ligt. De
gordel mag niet tegen de nek aanliggen, maar ook niet van uw schouder
afglijden. Als u hier niet voor zorgt, wordt de mate van bescherming bij plot-
seling remmen, uitwijken of een ongeval minder en de kans op ernstig letsel
groter. (→Blz. 35)
Beschadiging en slijtage van veiligheidsgordels
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels niet beschadigd raken doordat de
riem, de gesp of de gordelsluiting bekneld raakt tussen het portier en de
carrosserie.
Controleer het veiligheidsgordelsysteem regelmatig. Let op beschadigin-
gen, zoals scheuren en rafels, en op losse onderdelen. Gebruik een
beschadigde veiligheidsgordel niet, maar laat hem zo snel mogelijk ver-
vangen. Een beschadigde veiligheidsgordel kan de veiligheid van de des-
betreffende inzittende niet waarborgen.
Controleer of de gordel en de gesp vergrendeld zijn en of de gordel niet
gedraaid is.
Neem direct contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repa-
rateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige als de veiligheidsgordel niet goed werkt.
Laat de stoelen, inclusief de veiligheidsgordels, vervangen als de auto
betrokken is geweest bij een ernstig ongeval, ook al is er geen zichtbare
schade.
Probeer de veiligheidsgordels niet zelf te plaatsen, verwijderen, wijzigen,
demonteren of af te voeren. Laat reparaties altijd uitvoeren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Als de veiligheidsgordels
niet op de juiste wijze worden gebruikt, werken ze mogelijk niet meer naar
behoren.
38
1-1. Voor een veilig gebruik
Airbags
De SRS-airbags worden geactiveerd als de auto betrokken raakt
bij bepaalde soorten zware aanrijdingen, die zouden kunnen lei-
den tot ernstig letsel voor de inzittenden. Ze werken samen met
de veiligheidsgordels om de kans op ernstig letsel te beperken.
Airbags voor
Bestuurdersairbag/voorpassagiersairbag
1
Helpen het hoofd en de borst van de bestuurder en de voorpas-
sagier te beschermen tegen contact met onderdelen van het
interieur
Knie-airbag bestuurder
2
Helpt de bestuurder te beschermen
Side airbags en curtain airbags
Side airbags voor
3
Helpen het bovenlichaam van de voorste inzittenden te bescher-
men
Curtain airbags
4
Beschermen primair het hoofd van de inzittenden op de buiten-
ste zitplaatsen
1-1. Voor een veilig gebruik
39
Onderdelen SRS-airbagsysteem
1
1
Sensoren aanrijding opzij
8
Knie-airbag bestuurder
(achter)
9
Sensoren frontale aanrijding
2
Waarschuwingslampje SRS
10
Airbag-ECU
3
Curtain airbags
11
Aan/uit-schakelaar airbag
4
Bestuurdersairbag
12
Voorpassagiersairbag
5
Side airbags voor
13
Controlelampje PASSENGER
6
Sensoren aanrijding opzij
AIR BAG
(voor)
Gordelspanners en
7
spankrachtbegrenzers
De belangrijkste onderdelen van het SRS-airbagsysteem zijn hierbo-
ven afgebeeld. Het SRS-airbagsysteem wordt aangestuurd door de
airbag-ECU. Bij het activeren van de airbags zorgt een chemische
reactie in de ontstekingsmechanismen ervoor dat de airbags snel
gevuld worden met niet-giftig gas om de beweging van de inzittenden
te helpen beperken.
40
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Neem met betrekking tot de airbags de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Alle inzittenden dienen hun veiligheidsgordel op de juiste manier te dra-
gen.
De airbags zijn aanvullende middelen die samen met de veiligheidsgor-
dels gebruikt moeten worden.
De bestuurdersairbag wordt met een aanzienlijke kracht geactiveerd,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de bestuurder zich
erg dicht bij de airbag bevindt.
Het gevaarlijkst bij de activering van de airbag zijn de eerste 50 - 75 mm;
door een afstand van minimaal 250 mm tot het stuurwiel aan te houden,
hanteert u een veilige marge. Dit is de afstand gemeten vanaf het midden
van het stuurwiel tot aan uw borstbeen. Als u nu minder dan 250 mm van
de airbag zit, kunt u uw zitpositie op verschillende manieren wijzigen:
• Plaats uw stoel zo ver mogelijk naar achteren terwijl de pedalen nog
goed kunnen worden bediend.
• Zet de rugleuning iets achterover.
Hoewel auto's verschillen, verkrijgen veel bestuurders, zelfs met de
bestuurdersstoel helemaal naar voren, de afstand van 250 mm door
simpelweg de rugleuning iets achterover te zetten. Als u door het ach-
terover zetten van uw stoel de weg niet goed meer kunt zien, kunt u een
stevig, niet-glad kussen gebruiken om hoger te zitten, of uw stoel hoger
zetten wanneer uw auto deze mogelijkheid biedt.
• Als het stuurwiel verstelbaar is, kantel het dan naar beneden. Hierdoor
wijst de airbag naar uw borst in plaats van naar uw hoofd en nek.
De stoel dient te worden afgesteld zoals hierboven aanbevolen, terwijl de
pedalen en het stuurwiel nog steeds goed bediend kunnen worden en u
het instrumentenpaneel nog goed kunt zien.
De voorpassagiersairbag wordt ook met een aanzienlijke kracht geacti-
veerd waardoor ernstig letsel kan ontstaan, vooral wanneer de voorpassa-
gier zich erg dicht bij de airbag bevindt. De voorpassagiersstoel dient zo
ver mogelijk van de airbag af te staan, met de rugleuning rechtop.
Kinderen die niet goed op de stoel zitten en/of niet goed vastzitten, kun-
nen ernstig letsel oplopen door een geactiveerde airbag. Gebruik de vei-
ligheidsgordels nooit voor baby's of kleine kinderen, maar zet hen goed
vast in een baby- of kinderzitje. Toyota beveelt ten zeerste aan dat alle
kinderen op de achterstoelen plaatsnemen en op de juiste wijze vastzitten.
Achterin zitten kinderen veiliger dan op de voorpassagiersstoel.
(→Blz. 51)
1-1. Voor een veilig gebruik
41
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Ga niet op het puntje van de stoel zitten
en leun niet op het dashboard.
1
Laat een kind niet op de voorpassa-
giersstoel staan of bij een voorpassa-
gier op schoot zitten.
Sta niet toe dat voorpassagiers voor-
werpen op hun knieën vasthouden.
Leun niet tegen het portier, de dakzijrail
of de voor-, midden- of achterstijl.
Laat niemand op de passagiersstoel
knielen met het hoofd naar het portier
gericht en laat niemand zijn hoofd of
handen buiten de auto steken.
42
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Bevestig niets aan en laat niets rusten
tegen componenten als het dashboard,
het stuurwielkussen of het onderste
deel van het dashboard.
Dergelijke items kunnen als een projec-
tiel worden gelanceerd als de airbag
voor de bestuurder, de airbag voor de
voorpassagier en de knie-airbag voor
de bestuurder geactiveerd worden.
Bevestig geen voorwerpen aan onder-
delen van de auto, zoals het portier, de
voorruit, de portierruit, de voor- of ach-
terstijl, de dakzijrail en de handgreep.
(Behalve het label voor de snelheidsbe-
perking →Blz. 573)
Hang geen kleerhangers of andere harde voorwerpen aan de kleding-
haakjes. Dergelijke voorwerpen kunnen als een projectiel gelanceerd wor-
den en ernstig letsel veroorzaken wanneer de curtain airbags geactiveerd
worden.
Zorg ervoor dat de knie-airbag voor de bestuurder niet door iets wordt
afgedekt.
1-1. Voor een veilig gebruik
43
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen airbags
Gebruik geen accessoires die het gedeelte van de stoel waarin de side
airbags geactiveerd worden, afdekken omdat dat het activeren van de air-
bags negatief kan beïnvloeden. Dergelijke accessoires kunnen tot resul-
taat hebben dat de side airbags niet op de juiste wijze geactiveerd
1
worden, helemaal niet geactiveerd worden of per ongeluk geactiveerd
worden, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Oefen geen overmatige kracht uit op delen waarin onderdelen van het air-
bagsysteem aanwezig zijn.
Als dat wel gebeurt, kunnen er storingen aan de airbags ontstaan.
Raak onderdelen van het airbagsysteem niet aan direct nadat de airbags
geactiveerd zijn, omdat deze heet kunnen zijn.
Als u na het activeren van de airbags moeilijkheden met de ademhaling
ondervindt, open dan een portier of ruit om frisse lucht binnen te laten of
verlaat de auto als u dat op een veilige manier kunt doen. Als er poeder-
deeltjes op uw huid zijn terechtgekomen, was deze er dan zo snel moge-
lijk af om huidirritatie te voorkomen.
Als de delen van de auto waarin airbags ondergebracht zijn, zoals het
stuurwielkussen en de bekleding van de voor- en achterstijlen, beschadigd
of gescheurd zijn, laat deze dan vervangen door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Wijzigingen aan en afvoeren van onderdelen van het SRS-airbagsys-
teem
Voer uw auto niet af en voer geen van onderstaande veranderingen uit zon-
der eerst een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige te raadplegen. De
airbags kunnen defect raken of per ongeluk worden geactiveerd (opgebla-
zen), waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Plaatsen, verwijderen, demonteren en repareren van de airbags
Reparaties, wijzigingen, verwijderen of vervangen van het stuurwiel,
instrumentenpaneel, dashboard, stoelen of stoelbekleding, voor-, midden-
en achterstijlen en dakzijrails
Reparaties of wijzigingen aan het voorspatbord, de voorbumper of de zij-
kant van het passagierscompartiment
Plaatsen van een bullbar, sneeuwploeg of lier
Wijzigingen aan de wielophanging van de auto
Plaatsen van elektronische apparatuur als een mobiele tweewegradio
(zend-/ontvanginstallatie) of CD-speler
Wijzigingen aan de auto ten behoeve van mindervaliden
44
1-1. Voor een veilig gebruik
Als de airbags worden geactiveerd
U kunt lichte schaafplekken, brandwonden, kneuzingen, e.d. oplopen als
gevolg van de zeer hoge snelheid waarmee de airbags worden geactiveerd
door hete gassen.
Er is een luide knal hoorbaar en er komt wit poeder vrij.
Gedurende enkele minuten na het activeren van de airbags kunnen de
onderdelen van de airbagmodule (stuurwielnaaf, afdekkap airbag en ontste-
kingsmechanisme) evenals de voorstoelen, delen van de voor- en achter-
stijlen en de dakzijrail nog heet zijn. De airbag zelf kan ook heet zijn.
De voorruit kan barsten.
Voorwaarden voor activering van de airbags (airbags voor)
De airbags voor worden geactiveerd als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar met een frontale aanrijding met een snel-
heid van ongeveer 20 - 30 km/h tegen een muur die niet kan bewegen of
vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de volgende situaties echter veel hoger lig-
gen:
• Wanneer de auto iets raakt dat kan bewegen en/of vervormen, zoals een
geparkeerde auto of lantaarnpaal
• Wanneer de auto betrokken raakt bij een ongeval waarbij de neus van de
auto onder een vrachtwagen terechtkomt
Afhankelijk van het type aanrijding worden mogelijk alleen de gordelspan-
ners geactiveerd.
Voorwaarden voor activering van de SRS-airbags (SRS side airbags en
curtain airbags)
De SRS-side airbags en curtain airbags worden geactiveerd als een
bepaalde drempelwaarde wordt overschreden (vergelijkbaar met ter plaatse
van het passagierscompartiment aangereden worden met een snelheid van
ongeveer 20 - 30 km/h door een ongeveer 1.500 kg wegend voertuig,
komend vanuit een richting die haaks staat op de positie van de auto).
De curtain airbags worden geactiveerd bij een ernstige frontale aanrijding.
1-1. Voor een veilig gebruik
45
Omstandigheden waarbij de airbags geactiveerd kunnen worden, anders
dan bij een aanrijding
De airbags voor en de curtain airbags kunnen ook geactiveerd worden bij
zware stoten tegen de onderkant van de auto. Zie de afbeelding voor een
aantal voorbeelden.
Raken van een stoeprand of een ander
hard voorwerp
1
In of over een diepe kuil rijden
Hard neerkomen
Soorten aanrijdingen waarbij de airbags soms niet geactiveerd worden
(airbags voor)
De airbags voor worden over het algemeen niet geactiveerd bij aanrijdingen
van opzij of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een frontale
aanrijding op lage snelheid. Maar wanneer een aanrijding voldoende voor-
waartse deceleratie veroorzaakt, wordt de airbag mogelijk geactiveerd.
Aanrijding van opzij
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
Soorten aanrijdingen waarbij de side airbags en de curtain airbags
mogelijk niet worden geactiveerd
De side airbags en curtain airbags treden mogelijk niet in werking bij aanrij-
dingen van opzij onder een bepaalde hoek of bij aanrijdingen van opzij waar-
bij het passagierscompartiment niet wordt geraakt.
Aanrijding van opzij waarbij het passa-
gierscompartiment niet wordt geraakt
Aanrijding van opzij onder een hoek
46
1-1. Voor een veilig gebruik
De side airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen van
voren of van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van
opzij op lage snelheid.
Aanrijding van voren
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
De curtain airbags treden over het algemeen niet in werking bij aanrijdingen
van achteren, als de auto over de kop slaat of bij een aanrijding van opzij of
bij een frontale aanrijding op lage snelheid.
Aanrijding van achteren
Over de kop slaan
Wanneer moet u contact opnemen met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige?
In de volgende gevallen zal controle en/of reparatie van de auto nodig zijn.
Neem zo snel mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Nadat een of meer airbags zijn geactiveerd.
De voorzijde van de auto is beschadigd
of vervormd of de auto was betrokken bij
een ongeval dat niet van zodanige aard
was dat de airbags voor werden geacti-
veerd.
1-1. Voor een veilig gebruik
47
Bij beschadiging of vervorming van een
gedeelte van een portier of het omlig-
gende gebied of bij een ongeval dat niet
van zodanige aard was dat de side air-
bags en curtain airbags werden geacti-
veerd.
1
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan het stuurwielkussen of het
dashboard bij de voorpassagiersairbag
of het onderste gedeelte van het instru-
mentenpaneel.
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen aan de zijkant van de leuning
van een voorstoel met een side airbag.
Bij krassen, scheuren of andere bescha-
digingen in het deel van de voor- en ach-
terstijl en de daklijstbekleding met de
curtain airbags.
48
1-1. Voor een veilig gebruik
Aan/uit-schakelaar airbag
Met dit systeem kan de voorpassagiersairbag worden uitgescha-
keld.
Schakel deze airbag alleen uit als er een baby- of kinderzitje op
de voorpassagiersstoel wordt gebruikt.
1
Controlelampje PASSENGER
AIR BAG
De controlelampjes PASSENGER
AIR BAG en ON gaan branden als
het airbagsysteem is ingeschakeld
en gaan na ongeveer 60 seconden
uit
(alleen als het contact AAN
staat).
2
Aan/uit-schakelaar airbag
1-1. Voor een veilig gebruik
49
Uitschakelen van de voorpassagiersairbag
Steek de mechanische sleutel in
de slotcilinder en zet de slotcilin-
der in stand OFF.
Het controlelampje OFF gaat bran-
den (alleen als het contact AAN
1
staat).
Informatie over controlelampje PASSENGER AIR BAG
Als een van de onderstaande problemen optreedt, is er mogelijk een storing
in het systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
ON noch OFF gaat branden.
Het controlelampje reageert niet wanneer de aan/uit-schakelaar van de air-
bag van ON naar OFF wordt gezet.
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Plaats vanwege veiligheidsredenen het baby- of kinderzitje altijd op een
achterstoel. Als de achterstoel niet kan worden gebruikt, mag de voorstoel
worden gebruikt zo lang de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand OFF
wordt gezet.
Als de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON blijft staan, kan de
kracht die met het activeren (opblazen) van de airbag gepaard gaat, ernstig
letsel veroorzaken.
Als er geen baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel is geplaatst
Controleer of de aan/uit-schakelaar van de airbag in stand ON staat.
Als de schakelaar in stand OFF staat, zal de airbag in geval van een onge-
val niet worden geactiveerd, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
50
1-1. Voor een veilig gebruik
Veiligheidsinformatie voor kinderen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht als er kinderen
in de auto aanwezig zijn.
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot
genoeg is om de veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze
te dragen.
● Het wordt aangeraden om kinderen op de achterstoelen te vervoe-
ren om te voorkomen dat ze per ongeluk tegen onderdelen aanko-
men, zoals de selectiehendel, de ruitenwisserschakelaar, enz.
● Gebruik het kinderslot van het achterportier of de blokkeerschake-
laar van de ruitbediening om te voorkomen dat kinderen het portier
openen tijdens het rijden of per ongeluk de elektrisch bedienbare
ruit bedienen.
● Laat kleine kinderen geen onderdelen bedienen waarbij lichaams-
delen vast kunnen komen te zitten of bekneld kunnen raken, zoals
de elektrisch bedienbare ruiten, de motorkap, de achterklep, de
stoelen, enz.
WAARSCHUWING
Laat kinderen nooit alleen in de auto achter en laat ze nooit met de sleutel
spelen.
Kinderen zullen wellicht proberen de auto te starten of de neutraalstand in
te schakelen. Daarnaast kunnen kinderen zich bezeren als ze met de ruiten
of andere systemen in de auto spelen. Verder kan de temperatuur in de
auto zo hoog oplopen of zo ver dalen dat dat kinderen fataal kan worden.
1-1. Voor een veilig gebruik
51
Baby- en kinderzitjes
Toyota raadt sterk aan gebruik te maken van baby- of
kinderzitjes.
Punten om rekening mee te houden
1
Studies hebben uitgewezen dat het plaatsen van een baby- of kinder-
zitje op de achterstoel veel veiliger is dan op de voorpassagiersstoel.
● Kies een baby- of kinderzitje dat past bij uw auto en dat geschikt is
voor de leeftijd en de lengte van het kind.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiks-
aanwijzing van de fabrikant van het zitje.
In deze handleiding vindt u algemene aanwijzingen met betrekking
tot het plaatsen. (→Blz. 60)
● Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzit-
jes, neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor het plaatsen van het baby- of kinder-
zitje.
● Toyota raadt aan om een zitje te kiezen met het keurmerk
ECE R44.
52
1-1. Voor een veilig gebruik
Soorten baby- en kinderzitjes
Het keurmerk ECE R44 maakt onderscheid tussen 5 groepen baby-
en kinderzitjes:
Groep 0: Minder dan 10 kg (0 - 9 maanden)
Groep 0+: Minder dan 13 kg (0 - 2 jaar)
Groep I: 9 - 18 kg (9 maanden - 4 jaar)
Groep II: 15 - 25 kg (4 - 7 jaar)
Groep III: 22 - 36 kg (6 - 12 jaar)
In deze handleiding worden de volgende 3 veelgebruikte typen baby-
of kinderzitjes die kunnen worden vastgezet met de veiligheidsgordel
nader uitgelegd:
Babyzitje
Kinderzitje
Komt overeen met groep 0 en 0+ Komt overeen met groep 0+ en I
van ECE R44
van ECE R44
Zitkussen
Komt overeen met
groep II en III
van ECE R44
1-1. Voor een veilig gebruik
53
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre een baby- of kinderzitje
in verschillende zitposities kan worden geplaatst.
Zitpositie
Voorpassagiersstoel
Achterstoel
Aan/uit-schakelaar airbag
1
Gewichts-
groepen
AAN
UIT
Buitenste
Midden
0
X
U*1
U
Minder dan 10 kg
Niet
X
L1*1
L1
(0 - 9 maanden)
toegestaan
0+
X
U*1
U
Minder dan 13 kg
Niet
X
L1*1
L1
(0 - 2 jaar)
toegestaan
Tegen de
rijrichting in:
X
I
Niet
9 - 18 kg
toegestaan
U*1
U*2
X
(9 maanden - 4 jaar)
In de
rijrichting:
UF*1
II, III
U*2
15 - 36 kg
UF*1
U*1
X
L2*2
(4 - 12 jaar)
54
1-1. Voor een veilig gebruik
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
U: Geschikt voor een “universeel” baby- of kinderzitje dat is goedge-
keurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
UF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst “universeel” baby- of
kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze gewichts-
groep.
L1: Geschikt voor een zitje van het type TOYOTA G 0+, BABY SAFE
PLUS met VEILIGHEIDSGORDELBEVESTIGING, BASE PLAT-
FORM (0 - 13 kg) dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
L2: Geschikt voor een TOYOTA KIDFIX-zitje (15 - 36 kg) dat is
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep.
X: Geen geschikte zitpositie voor kinderen in deze gewichtsgroep.
*1: Zet de rugleuning van de voorstoel zo ver mogelijk rechtop. Zet de zitting
van de voorstoel helemaal naar achteren.
Verwijder de hoofdsteun indien deze de werking van het zitje hindert.
Auto's met hendel hoogteverstelling: Zet de zitting zo ver mogelijk
omhoog.
Volg deze procedures
• Plaatsen van een babyzitje met steunvoet
Indien de rugleuning in de weg zit wanneer u het babyzitje op de steun-
voet wilt bevestigen, verplaatst u de rugleuning naar achteren tot er vol-
doende ruimte is.
• Plaatsen van een in de rijrichting geplaatst kinderzitje
Als het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de
gordelgeleider van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zitting naar
voren.
• Plaatsen van een zitkussen
Als het kind erg rechtop zit, zet u de rugleuning in een comfortabelere
stand.
Als het schouderbevestigingspunt van de veiligheidsgordel zich vóór de
gordelgeleider van het kinderzitje bevindt, verplaatst u de zitting naar
voren.
*2: Verwijder de hoofdsteun indien deze de werking van het zitje hindert.
De baby- en kinderzitjes die in de tabel genoemd worden, zijn buiten
de EU wellicht niet of moeilijk verkrijgbaar.
Controleer bij baby- of kinderzitjes die niet worden genoemd in de
tabel, of ze geschikt zijn voor gebruik in deze auto. Raadpleeg hier-
voor de fabrikant of de leverancier van het baby- of kinderzitje.
1-1. Voor een veilig gebruik
55
Geschiktheid baby- en kinderzitjes voor diverse zitposities
(met ISOfix-bevestigingssysteem)
In deze tabel wordt aangegeven in hoeverre een baby- of kinderzitje
in verschillende zitposities kan worden geplaatst.
ISOfix-posities
Aanbevolen
1
auto
Gewichts-
Grootte-
Bevestiging
baby- en kinder-
groepen
klasse
Buitenste zit-
zitjes
plaatsen achter
F
ISO/L1
X
-
Reiswieg
G
ISO/L2
X
-
(1)
X
-
0
TOYOTA MINI,
E
ISO/R1
IL
Minder dan
TOYOTA MIDI
10 kg
(0 - 9 maan-
(1)
X
-
den)
E
ISO/R1
IL
0+
TOYOTA MINI,
D
ISO/R2
IL
Minder dan
TOYOTA MIDI
13 kg
C
ISO/R3
IL
(0 - 2 jaar)
(1)
X
-
D
ISO/R2
IL
-
C
ISO/R3
IL
I
B
ISO/F2
IUF*, IL*
9 - 18 kg
(9 maanden -
TOYOTA MIDI,
B1
ISO/F2X
IUF*, IL*
4 jaar)
TOYOTA DUO+
A
ISO/F3
IUF*, IL*
(1)
X
-
II, III
15 - 36 kg
(1)
X
-
(4 - 12 jaar)
56
1-1. Voor een veilig gebruik
(1) Voor zitjes zonder ISO/XX grootteklasse-indeling (A - G) voor de
gewichtsgroep moet de fabrikant van de auto de voertuigspeci-
fieke ISOfix-baby- of kinderzitje(s) voor elke positie aangeven.
Verklaring van lettercodes in de bovenstaande tabel:
IUF: Geschikt voor een in de rijrichting geplaatst universeel ISOfix-
baby- of kinderzitje dat is goedgekeurd voor gebruik in deze
gewichtsgroep.
IL: Geschikt voor een ISOfix-baby- of kinderzitje uit de categorie
“specifiek”,
“beperkt” of
“semi-universeel” dat is goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep.
X: ISOfix-positie niet geschikt voor ISOfix-baby- of kinderzitjes in
deze gewichtsgroep en/of grootteklasse.
*: Verwijder de hoofdsteun indien deze de werking van het zitje hindert.
Wanneer een TOYOTA MINI of TOYOTA MIDI wordt gebruikt, past u
de steunpoot en de ISOfix-koppelingen als volgt aan:
Vergrendel de steunpoot bij
1
opening nr. 5.
2
Vergrendel de ISOfix-koppelin-
gen bij nr. 4 en 5.
Laat niemand plaatsnemen op de middelste zitplaats als de rechter
stoel voor een baby- of kinderzitje wordt gebruikt.
De baby- en kinderzitjes die in de tabel genoemd worden, zijn buiten
de EU wellicht niet of moeilijk verkrijgbaar.
Andere dan de in de tabel genoemde baby- en kinderzitjes kunnen
eveneens worden gebruikt als zorgvuldig is gecontroleerd of ze
geschikt zijn voor gebruik in uw auto. Raadpleeg hiervoor de fabrikant
of de leverancier van het baby- of kinderzitje.
1-1. Voor een veilig gebruik
57
Als er een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel wordt
geplaatst
Als u een baby- of kinderzitje op de voorpassagiersstoel moet gebruiken,
moet u deze stoel als volgt instellen:
Zet de rugleuning zo veel mogelijk
rechtop.
Indien de rugleuning in de weg zit wan-
1
neer u het zitje op de steunvoet wilt
bevestigen, verplaatst u de rugleuning
naar achteren tot er voldoende ruimte
is.
Verwijder de hoofdsteun indien deze de
werking van het zitje hindert.
Zet de stoel in de achterste stand.
Wanneer het kinderzitje niet goed kan
worden geplaatst, omdat het een deel
van het interieur raakt bijvoorbeeld,
past u de positie van de voorstoel en de
stand van de rugleuning aan.
Als het schouderbevestigingspunt van
de veiligheidsgordel zich vóór de gor-
delgeleider van het kinderzitje bevindt,
verplaatst u de zitting naar voren.
Auto's met hendel hoogteverstelling: Zet
de zitting zo ver mogelijk omhoog.
Kiezen van een geschikt baby- of kinderzitje
Gebruik een passend baby- of kinderzitje tot het kind groot genoeg is om de
veiligheidsgordel van de auto op de juiste wijze te dragen.
Als het kind te groot is voor een zitje, laat het dan plaatsnemen op de ach-
terstoel en gebruik de veiligheidsgordel in de auto. (→Blz. 34)
58
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Gebruik van een baby- of kinderzitje
Het gebruik van een baby- of kinderzitje dat niet geschikt is voor deze auto
vormt geen goede bescherming voor het kind. Het kind kan dan (bij plotse-
ling remmen of bij een ongeval) ernstig letsel oplopen.
Voorzorgsmaatregelen bij baby- en kinderzitjes
De meest effectieve bescherming van een kind tijdens een ongeval of bij
hard remmen, is het gebruik van een baby- of kinderzitje dat is afgestemd
op de leeftijd en grootte van het kind. Het vasthouden van een kind in de
armen is geen vervanging voor een baby- of kinderzitje. Bij een ongeval
kan een kind dan de voorruit raken of klem komen te zitten tussen u en het
dashboard.
Toyota adviseert met klem gebruik te maken van een geschikt zitje dat
past bij de lengte van het kind en dat op de achterstoel geplaatst is. In
ongevallenstatistieken is aangetoond dat kinderen minder verwondingen
oplopen als zij op de achterstoelen op de juiste wijze vastzitten dan als zij
op de voorstoel zitten.
Gebruik nooit een tegen de rijrichting in geplaatst baby- of kinderzitje op
de voorpassagiersstoel als de aan/uit-schakelaar voor de airbag in stand
ON staat. (→Blz. 48)
Bij een ongeval kan het kind ernstig letsel oplopen door de kracht waar-
mee de voorpassagiersairbag wordt geactiveerd.
Plaats een in de rijrichting geplaatst baby- of kinderzitje alleen op de voor-
passagiersstoel als het niet anders kan. Plaats nooit een baby- of kinder-
zitje dat aan de bovenzijde vastgemaakt moet worden, op de
voorpassagiersstoel, aangezien deze stoel niet van bovenste bevesti-
gingspunten is voorzien. Zet de rugleuning zo ver mogelijk rechtop en de
stoel zo ver mogelijk naar achteren, omdat de voorpassagiersairbag met
aanzienlijke snelheid en kracht wordt geactiveerd. Hierdoor kan ernstig
letsel ontstaan.
Laat een kind niet met het hoofd of een ander lichaamsdeel tegen het por-
tier leunen of tegen dat deel van de stoel, de voor- en achterstijl of de dak-
zijrail leunen waarin de side airbag of de curtain airbag is ondergebracht,
ook niet als het kind in een baby- of kinderzitje zit. Anders kan het kind
ernstig letsel oplopen als bij een aanrijding de side airbags of de curtain
airbags worden geactiveerd.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant en controleer na het plaatsen van het zitje of het ste-
vig is bevestigd. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind bij hard
remmen of een ongeval ernstig letsel oplopen.
1-1. Voor een veilig gebruik
59
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Laat kinderen niet met de veiligheidsgordel spelen. Als de veiligheidsgordel
om de nek van het kind draait, kan het kind stikken of ernstig letsel oplopen.
Als dit gebeurt en de gordelsluiting niet kan worden losgemaakt, knip de
gordel dan door met een schaar.
1
Als het baby- of kinderzitje niet in gebruik is
Laat het zitje goed vastzitten op de stoel, zelfs als het niet wordt gebruikt.
Plaats het baby- of kinderzitje niet los in het passagierscompartiment.
Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte. Als er bij het plaatsen van een baby- of
kinderzitje een hoofdsteun is verwijderd, moet deze voor u wegrijdt altijd
worden teruggeplaatst. Dit voorkomt dat inzittenden hierdoor bij hard rem-
men of bij een ongeval letsel oplopen.
60
1-1. Voor een veilig gebruik
Plaatsen van baby- en kinderzitjes
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinder-
zitje. Zet het baby- of kinderzitje stevig vast op de zitplaatsen
met de veiligheidsgordel of het ISOfix-bevestigingssysteem. Zet
het baby- of kinderzitje met de bovenste gordel vast.
Veiligheidsgordels
(bij een drie-
puntsveiligheidsgordel met blok-
keerautomaat
(ELR) is een
blokkeerclip noodzakelijk)
ISOfix-bevestigingssysteem
Voor de buitenste zitplaatsen ach-
ter zijn lage bevestigingspunten
aanwezig. (Labels geven aan waar
de bevestigingspunten zich in de
stoelen bevinden.)
Bevestigingssteunen
(bovenste
gordel)
De buitenste zitplaatsen achter zijn
voorzien van een bevestigings-
punt voor de bovenste gordel.
1-1. Voor een veilig gebruik
61
Plaatsen van een baby- of kinderzitje met behulp van een veilig-
heidsgordel
Tegen de rijrichting in geplaatst babyzitje/kinderzitje
1
Plaats het zitje op de achter-
stoel, waarbij het kind naar
achteren kijkt.
1
Voer de veiligheidsgordel
2
door het baby- of kinderzitje
en steek de gesp in de gor-
delsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is.
Plaats een blokkeerclip bij de
3
gesp van de schouder- en
heupgordel en haal de gordel
door de openingen van de
blokkeerclip. Maak de gordel
weer vast. Maak de gordel
als deze niet goed strak
getrokken is weer los en
plaats de blokkeerclip weer.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
4 посетителя считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности