Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 2

62
1-1. Voor een veilig gebruik
In de rijrichting geplaatst kinderzitje
Plaats het zitje zodanig op de
1
stoel dat het kind in de rijrich-
ting kijkt.
Als het baby- of kinderzitje niet
kan worden geplaatst omdat er
een hoofdsteun in de weg zit,
verwijdert u de hoofdsteun en
plaatst u vervolgens het zitje.
(→Blz. 212)
Voer de veiligheidsgordel
2
door het baby- of kinderzitje
en steek de gesp in de gor-
delsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is.
Plaats een blokkeerclip bij de
3
gesp van de schouder- en
heupgordel en haal de gordel
door de openingen van de
blokkeerclip. Maak de gordel
weer vast. Maak de gordel
als deze niet goed strak
getrokken is weer los en
plaats de blokkeerclip weer.
1-1. Voor een veilig gebruik
63
Zitkussen
1
Plaats het zitje zodanig op de stoel dat het kind in de rijrichting
kijkt.
Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er een
hoofdsteun in de weg zit, verwijdert u de hoofdsteun en plaatst u vervol-
gens het zitje. (→Blz. 212)
Met hoge rugleuning
Verhoging
1
2
Plaats het kind
in het zitje.
Zet het kind vast met de
vei-
ligheidsgordel volgens de
aanwijzingen van de fabri-
kant van het baby- of kinder-
zitje en steek de gesp in de
gordelsluiting. Controleer of
de gordel niet gedraaid is.
Controleer of de schoudergordel goed over de schouder van het kind
loopt en het heupgedeelte zo laag mogelijk ligt. (→Blz. 34)
64
1-1. Voor een veilig gebruik
Verwijderen van een baby- of
kinderzitje dat
is vastgezet met een
veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op
de
gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
1-1. Voor een veilig gebruik
65
Plaatsing met het ISOfix-bevestigingssysteem
Zet de hoofdsteunen in de
1
hoogste stand.
Als het baby- of kinderzitje niet kan
worden geplaatst omdat er een
hoofdsteun in de weg zit, verwijdert
u de hoofdsteun en plaatst u ver-
1
volgens het zitje. (→Blz. 212)
2
Verwijder de bagageafdekking en het scheidingsnet (indien aanwe-
zig) als het zitje een bovenste gordel heeft.
(→Blz.
444, 447)
3
Bevestig de gespen aan de speciale stangen.
1
Plaats de koppelingen tijde-
lijk op de rand van de zitting
om de ISOfix-koppelingen in
lijn te brengen met de ope-
ning tussen de zitting en de
rugleuning.
Steek de ISOfix-koppelingen
2
in de opening tot deze aan
de hiervoor bedoelde beves-
tigingsstangen vergrendelen.
Als het zitje een bovenste gordel heeft, moet deze worden vastgezet aan
de bevestigingssteun.
Voer de lus aan de bovenzijde onder de hoofdsteun door.
66
1-1. Voor een veilig gebruik
Baby- en kinderzitjes met een bovenste gordel
Zet de hoofdsteunen in de
1
hoogste stand.
Als het baby- of kinderzitje niet kan
worden geplaatst omdat er een
hoofdsteun in de weg zit, verwijdert
u de hoofdsteun en plaatst u ver-
volgens het zitje. (→Blz. 212)
Maak het baby- of kinderzitje
2
vast met de veiligheidsgordel of
met het ISOfix-bevestigingssys-
teem.
Verwijder de bagageafdekking en het scheidingsnet
3
(indien aanwezig). (→Blz. 444, 447)
Maak de haak vast aan de
4
bevestigingssteun en maak de
bovenste gordel vast.
Voer de lus aan de bovenzijde
onder de hoofdsteun door.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit.
1-1. Voor een veilig gebruik
67
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje gebruikmaken van een borgclip. Volg de
aanwijzingen van de fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als uw zitje niet
over een blokkeerclip beschikt, kunt u deze kopen bij een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige:
Blokkeerclip voor baby- of kinderzitje
1
(onderdeelnr. 73119-22010)
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Volg de aanwijzingen in de montagehandleiding van het baby- of kinderzitje
en zet het zitje goed vast.
Als het zitje niet goed wordt vastgezet, kunnen het kind of de overige
passagiers bij plotseling remmen of een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Als het baby- of kinderzitje niet goed
gemonteerd kan worden omdat de
bestuurdersstoel in de weg zit, moet het
kinderzitje rechts achterin worden
gemonteerd.
Verstel de voorpassagiersstoel zodanig
dat deze geen contact maakt met het
baby- of kinderzitje.
Plaats een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje alleen op de voor-
stoel als het niet anders kan.
Als er een in de rijrichting geplaatst
baby- of kinderzitje op de voorpassa-
giersstoel wordt geplaatst, moet de
stoel zo ver mogelijk naar achteren wor-
den geschoven en moet de hoofdsteun
van de stoel worden verwijderd.
Als dat niet wordt gedaan, kan er ern-
stig letsel ontstaan als de airbags geac-
tiveerd worden.
68
1-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Gebruik nooit een tegen de rijrichting in
geplaatst baby- of kinderzitje op de
voorpassagiersstoel als de aan/uit-
schakelaar voor de airbag in stand ON
staat. (→Blz. 48)
Bij een ongeval kan het kind ernstig let-
sel oplopen door de kracht waarmee de
voorpassagiersairbag wordt geacti-
veerd.
Een waarschuwingslabel op de zonne-
klep aan passagierszijde geeft aan dat
het niet is toegestaan om een tegen de
rijrichting in geplaatst baby- of kinder-
zitje op de voorpassagiersstoel te plaat-
sen.
In onderstaande afbeelding is het label
in detail te zien.
1-1. Voor een veilig gebruik
69
WAARSCHUWING
Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
Als er in het land waarin u woont regels zijn voor baby- en kinderzitjes,
neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskun-
dige voor het plaatsen van het baby- of kinderzitje.
1
Controleer als er een zitkussen geplaatst is altijd of de schoudergordel
over het midden van de schouder van het kind loopt. De gordel mag niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schouder van
het kind vallen. Als de gordel niet goed over de schouder ligt, kan het kind
bij plotseling remmen of uitwijken of bij een aanrijding ernstig letsel oplo-
pen.
Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje is geplaatst.
Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de gebruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
Het correct vastzetten van een baby- of kinderzitje aan de bevesti-
gingspunten
Controleer bij het gebruik van de onderste bevestigingspunten of er geen
vreemde voorwerpen rond de bevestigingspunten aanwezig zijn en of de
gordel niet klem zit achter het baby- of kinderzitje. Controleer of het zitje
goed vastzit. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind of een andere pas-
sagier bij hard remmen of bij een aanrijding letsel oplopen.
Als het baby- of kinderzitje niet in gebruik is
Als het zitje moet worden losgemaakt, verwijder het dan uit de auto of berg
het veilig op in de bagageruimte. Als er bij het plaatsen van een baby- of
kinderzitje een hoofdsteun is verwijderd, moet deze voor u wegrijdt altijd
worden teruggeplaatst. Dit voorkomt dat inzittenden hierdoor bij hard rem-
men of bij een ongeval letsel oplopen.
70
1-1. Voor een veilig gebruik
Belangrijke voorzorgsmaatregelen in
verband met uitlaatgassen
Uitlaatgassen bevatten stoffen die schadelijk zijn bij inademing.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen bevatten het schadelijke koolmonoxide (CO). Dit is een kleur-
loos en reukloos gas. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u deze voorzorgsmaatregelen niet in acht neemt, kunnen er uitlaatgassen
in de auto terechtkomen waardoor de bestuurder duizelig kan worden en een
ongeval kan veroorzaken, of waardoor de gezondheid van de inzittenden ern-
stig kan worden geschaad.
Belangrijke punten tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep gesloten is.
Als u uitlaatgassen ruikt in de auto, zelfs als de achterklep gesloten is,
moet u de ruiten openzetten en de auto zo snel mogelijk laten nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Tijdens het parkeren
Als de auto zich in een slecht geventileerde omgeving of een afgesloten
ruimte bevindt, zoals een garage, moet u het hybridesysteem uitschake-
len.
Laat bij stilstaande auto het hybridesysteem niet langdurig ingeschakeld.
Als dat niet anders kan, parkeer de auto dan op een open plek en zorg
ervoor dat er geen uitlaatgassen in het interieur terecht kunnen komen.
Laat het hybridesysteem niet draaien op een plaats waar sneeuw de
afvoer van de uitlaatgassen zou kunnen hinderen. Als sneeuw de afvoer
van uitlaatgassen hindert wanneer het hybridesysteem in werking is, kun-
nen er uitlaatgassen in de auto terechtkomen.
Uitlaatpijp
Het uitlaatsysteem dient regelmatig te worden gecontroleerd. Laat uw auto
nakijken en repareren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
bij gaten of scheuren als gevolg van corrosie of beschadigingen aan verbin-
dingsstukken, of bij een abnormaal geluid aan het uitlaatsysteem.
1-2. Hybridesysteem
71
Kenmerken hybridesysteem
Uw auto is een hybridevoertuig. De eigenschappen van uw auto
zijn anders dan die van conventionele auto's. Zorg ervoor dat u
de eigenschappen van uw auto goed leert kennen en gebruik de
functies voorzichtig.
1
Bij het hybridesysteem werken een benzinemotor en een elek-
tromotor (tractiemotor) samen, afhankelijk van de rijomstandig-
heden, om het brandstofverbruik en de uitlaatgasemissie te
verlagen.
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de
werkelijkheid.
1
Benzinemotor
2
Elektromotor (tractiemotor)
72
1-2. Hybridesysteem
Bij stilstand/tijdens wegrijden
Wanneer de auto stilstaat, wordt de benzinemotor uitgeschakeld*.
Bij het wegrijden wordt de auto aangedreven door de elektromotor
(tractiemotor). Bij het rijden met lage snelheid of bij het afrijden van
een flauwe helling wordt de benzinemotor uitgeschakeld* en wordt
de elektromotor (tractiemotor) ingeschakeld.
Wanneer de selectiehendel in stand N staat, wordt het batterijpak-
ket (tractiebatterij) niet opgeladen.
*: Wanneer het batterijpakket
(tractiebatterij) moet worden opgeladen of
wanneer de motor aan het opwarmen is, enz., wordt de benzinemotor niet
automatisch uitgeschakeld. (→Blz. 73)
Tijdens normaal rijden
De auto wordt voornamelijk aangedreven door de benzinemotor.
De elektromotor (tractiemotor) laadt zo nodig het batterijpakket
(tractiebatterij) op.
Tijdens sterk accelereren
Wanneer het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, wordt de energie
van het batterijpakket (tractiebatterij) toegevoegd aan de energie
die de benzinemotor levert via de elektromotor (tractiemotor).
Tijdens het remmen (regeneratief remmen)
De wielen drijven de elektromotor (tractiemotor) aan, waardoor
energie wordt opgewekt en het batterijpakket (tractiebatterij) wordt
opgeladen.
1-2. Hybridesysteem
73
Regeneratief remmen
In de volgende situaties wordt kinetische energie omgezet in elektrische
energie en wordt er een afremmingskracht gegenereerd terwijl tegelijkertijd
het batterijpakket (tractiebatterij) wordt opgeladen.
Het gaspedaal wordt losgelaten terwijl er wordt gereden in stand D of B.
Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl er wordt gereden in stand D of B.
EV-controlelampje
1
Het controlelampje EV-modus wordt
weergegeven op het multi-informatiedis-
play wanneer de auto alleen door de elek-
tromotor
(tractiemotor) wordt aangedre-
ven of de benzinemotor niet draait.
Omstandigheden waarin de benzinemotor mogelijk niet
wordt uitge-
schakeld
De benzinemotor wordt automatisch gestart en uitgeschakeld. Hij wordt ech-
ter onder de volgende omstandigheden mogelijk niet automatisch uitgescha-
keld:
Tijdens de opwarmfase van de benzinemotor
Tijdens het laden van het batterijpakket (tractiebatterij)
Als de temperatuur van het batterijpakket (tractiebatterij) hoog of laag is
Als de verwarming is ingeschakeld
Opladen van het batterijpakket (tractiebatterij)
Omdat het batterijpakket (tractiebatterij) indien nodig door de benzinemotor
wordt opgeladen, hoeft het niet door een externe bron te worden opgeladen.
Als de auto echter gedurende lange tijd wordt geparkeerd, wordt het batterij-
pakket (tractiebatterij) langzaam ontladen. Daarom moet u ervoor zorgen dat
er elke paar maanden gedurende minimaal 30 minuten of 16 km met de auto
gereden wordt. Als het batterijpakket (tractiebatterij) volledig ontladen raakt
en u het hybridesysteem niet meer kunt starten, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Opladen van de 12V-accu
→Blz. 591
74
1-2. Hybridesysteem
Als de 12V-accu leeg is, vervangen is of verwijderd is geweest.
De benzinemotor stopt mogelijk niet, ook niet als de auto door het batterijpak-
ket (tractiebatterij) wordt aangedreven. Als dit een paar dagen aanhoudt,
neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Geluiden en trillingen die kenmerkend zijn voor een hybrideauto
Mogelijk zijn er geen motorgeluiden hoorbaar of trillingen voelbaar terwijl de
auto wel kan rijden en het controlelampje READY brandt. Activeer uit veilig-
heidsoverwegingen de parkeerrem en zorg dat u stand P hebt ingeschakeld
wanneer u de auto parkeert.
De volgende geluiden of trillingen kunnen hoorbaar of voelbaar zijn als het
hybridesysteem in werking is en deze duiden niet op een defect:
Er kunnen motorgeluiden hoorbaar zijn uit het motorcompartiment.
Bij het inschakelen of uitschakelen van het hybridesysteem kan er geluid
hoorbaar zijn dat afkomstig is van het batterijpakket (tractiebatterij) onder de
achterstoelen.
Bij het inschakelen of uitschakelen van het hybridesysteem zijn er mogelijk
werkingsgeluiden van de relais te horen, zoals een klik of een vaag geram-
mel, die afkomstig zijn van het batterijpakket (tractiebatterij) achter de ach-
terstoelen.
Als de achterklep open is, kunnen er geluiden van het hybridesysteem hoor-
baar zijn.
Als de benzinemotor start of stopt, bij rijden met lage snelheden of als de
motor met stationair toerental draait, kunnen er geluiden hoorbaar zijn van
de transmissie.
Bij sterk accelereren kunnen er motorgeluiden hoorbaar zijn.
Als het rempedaal wordt ingetrapt of het gaspedaal wordt losgelaten, kun-
nen er geluiden hoorbaar zijn die worden veroorzaakt door het regeneratief
remmen.
Als de benzinemotor start of stopt, kunnen trillingen voelbaar zijn.
U kunt via de ventilatieopening onder aan de zijkant van de linker achter-
stoel geluid horen dat afkomstig is van de koelventilator.
Onderhoud, reparatie, recycling en afvoer
Neem voor onderhoud, reparatie, recycling en afvoer contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer de auto niet zelf af.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijvoorbeeld het in- of uitschakelen van het EV-controle-
lampje) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 616)
1-2. Hybridesysteem
75
Voorzorgsmaatregelen hybridesysteem
Wees voorzichtig met het hybridesysteem, aangezien dit een
hoogspanningssysteem (max. ongeveer 650 V) bevat, evenals
onderdelen die extreem heet worden als het hybridesysteem in
werking is. Volg de aanwijzingen op de waarschuwingslabels
1
op.
De afbeelding dient slechts ter illustratie en wijkt mogelijk af van de
werkelijkheid.
1
Waarschuwingslabel
5
Vermogensregeleenheid
2
Servicestekker
6
Batterijpakket (tractiebatterij)
3
Aircocompressor
7
Hoogspanningskabels
(oranje)
4
Elektromotor (tractiemotor)
76
1-2. Hybridesysteem
Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij)
Onder aan de zijkant van de linker
achterstoel zit een ventilatieope-
ning voor de koeling van het bat-
terijpakket
(tractiebatterij). Als
deze ventilatieopening wordt
afgedekt, kan het batterijpakket
oververhit raken, waardoor het
door het batterijpakket geleverde
vermogen afneemt.
Uitschakelsysteem voor noodgevallen
Het uitschakelsysteem voor noodgevallen zorgt ervoor dat het hoog-
spanningssysteem en de brandstofpomp worden uitgeschakeld als de
botsingssensor een aanrijding met een kracht boven een bepaalde
drempelwaarde heeft gesignaleerd, om de kans op een elektrische
schok en brandstoflekkage tot een minimum te beperken. Als het uit-
schakelsysteem voor noodgevallen in werking is getreden, kunt u uw
auto niet meer starten. Neem voor het herstarten van het hybridesys-
teem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Waarschuwingsmelding hybridesysteem
Als er een storing in het hybridesysteem optreedt, of als het systeem
onjuist wordt bediend, wordt automatisch een melding weergegeven.
Lees de op het multi-informatie-
display weergegeven waarschu-
wingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 549)
1-2. Hybridesysteem
77
Als er een waarschuwingslampje gaat branden of een waarschuwings-
melding wordt weergegeven of als de 12V-accu wordt losgekoppeld
Mogelijk start het hybridesysteem niet. Probeer in dit geval het systeem
opnieuw te starten. Neem als het controlelampje READY niet gaat branden
contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als de brandstof opraakt
1
Als de brandstoftank leeg is en het hybridesysteem niet kan worden gestart,
vult u de tank met minimaal de benodigde hoeveelheid brandstof om het
waarschuwingslampje laag brandstofniveau (→Blz. 544) uit te schakelen. Als
er slechts een kleine hoeveelheid brandstof in de tank zit, kan het hybridesys-
teem mogelijk niet worden gestart. (De standaardhoeveelheid brandstof is
ongeveer 8,1 liter, als de auto op een vlakke ondergrond staat. Deze waarde
kan afwijken als de auto op een helling staat. Vul extra brandstof bij wanneer
de auto schuin staat.)
Elektromagnetische golven
De hoogspanningsonderdelen en -kabels van hybrideauto's zijn voorzien
van een afscherming voor elektromagnetische golven en zenden ongeveer
net zo veel elektromagnetische golven uit als conventionele auto's met een
benzinemotor, of elektronische huishoudapparatuur.
Uw auto kan storingen veroorzaken in niet-originele audio-onderdelen.
Batterijpakket (tractiebatterij)
De levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) is niet onbeperkt. De
levensduur van het batterijpakket (tractiebatterij) kan veranderen afhankelijk
van de rijstijl en de rijomstandigheden.
Declaration of conformity
De uitstoot van waterstof van dit model voldoet aan reglement ECE100 (voor
de veiligheid van elektrisch aangedreven auto's met batterijen).
78
1-2. Hybridesysteem
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen hoogspanningssysteem
Deze auto heeft zowel hoogspanningssystemen (wissel- en gelijkspanning)
als een
12V-systeem. Beide hoogspanningssystemen
(wissel- en
gelijkspanning) zijn zeer gevaarlijk en kunnen zeer ernstig letsel, ernstige
brandwonden en elektrische schokken veroorzaken.
Verwijder of vervang nooit hoogspanningscomponenten, hoogspannings-
kabels en de stekkers ervan, raak ze niet aan en haal ze niet uit elkaar.
Het hybridesysteem wordt na het starten heet, aangezien het systeem
gebruikmaakt van hoogspanning. Wees alert op zowel hoogspanning als
hoge temperaturen en volg altijd de aanwijzingen op de waarschuwingsla-
bels op.
Open nooit de klep onder de achterstoel
waarachter zich de servicestekker
bevindt. De servicestekker, waar hoog-
spanning op staat, wordt alleen gebruikt
bij onderhoud aan de auto.
1-2. Hybridesysteem
79
WAARSCHUWING
Waarschuwingen voor het geval de auto bij een ongeval betrokken
raakt
Neem, om de kans op ernstig letsel te beperken, de volgende voorzorgs-
maatregelen in acht wanneer uw auto betrokken is bij een aanrijding:
Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand om verdere aanrijdingen
1
te voorkomen, activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en
schakel het hybridesysteem uit. (→Blz. 226)
Raak de onderdelen, kabels en stekkers waar hoogspanning op staat niet
aan.
Als binnen of buiten de auto elektrische bedrading blootligt, kan er een
elektrische schok optreden. Raak blootliggende elektrische bedrading
nooit aan.
Raak bij een eventuele vloeistoflekkage de vloeistof niet aan omdat het
geconcentreerde alkalische elektrolyt uit het batterijpakket (tractiebatterij)
kan zijn. Spoel vloeistof die op uw huid of in uw ogen terecht is gekomen
direct af met veel water of, indien mogelijk, met boorwater. Schakel onmid-
dellijk medische hulp in.
Stap zo snel mogelijk uit als er brand uitbreekt in de hybrideauto. Gebruik
nooit een brandblusser die niet is bedoeld voor het blussen van brand als
gevolg van een elektrische storing. Zelfs het gebruik van een geringe hoe-
veelheid water om te blussen kan al gevaarlijk zijn.
Als uw auto gesleept moet worden, dient dit te gebeuren met de voorwie-
len van de grond. Als de wielen die gekoppeld zijn aan de elektromotor
(tractiemotor) tijdens het slepen de grond raken, kan de elektromotor elek-
triciteit blijven opwekken. Hierdoor kan brand ontstaan. (→Blz. 534)
Controleer het wegdek/de bodem onder de auto zorgvuldig. Als er vloei-
stoflekkage waarneembaar is, kan het brandstofsysteem beschadigd zijn.
Verlaat uw auto zo spoedig mogelijk.
80
1-2. Hybridesysteem
WAARSCHUWING
Batterijpakket (tractiebatterij)
U mag het batterijpakket nooit doorverkopen, overdragen aan iemand
anders of aanpassen. Om ongelukken te voorkomen worden batterijpak-
ketten die uit afgedankte auto's worden gehaald, ingezameld door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Voer het batterijpakket niet
zelf af.
Als batterijpakketten niet juist worden ingezameld, kan het volgende
gebeuren, met ernstig letsel tot gevolg:
• Het batterijpakket kan illegaal worden verkocht of ergens worden
gedumpt, het is schadelijk voor het milieu en iemand kan een onderdeel
aanraken dat onder hoogspanning staat en een elektrische schok krij-
gen.
• Het batterijpakket is bedoeld om uitsluitend te worden gebruikt in uw
hybrideauto. Als het batterijpakket buiten uw auto wordt gebruikt of op
een of andere manier wordt aangepast, kunnen er ongelukken mee
gebeuren: iemand kan een elektrische schok krijgen, het batterijpakket
kan hitte en rook genereren, er kan zich een ontploffing voordoen en er
kan elektrolyt uit het batterijpakket lekken.
Wanneer u uw auto doorverkoopt of overdraagt, is het risico van een
ongeval zeer groot, omdat de persoon die de auto ontvangt mogelijk niet
op de hoogte is van deze gevaren.
Als uw auto wordt afgevoerd zonder dat het batterijpakket is verwijderd,
bestaat de kans op zware elektrische schokken als hoogspanningsonder-
delen, kabels en aansluitingen hiervan aangeraakt worden. Wanneer uw
auto moet worden afgevoerd, dient het batterijpakket te worden afgevoerd
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Als het batterij-
pakket niet op de juiste manier wordt afgevoerd, kan dit elektrische schok-
ken veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
1-2. Hybridesysteem
81
OPMERKING
Ventilatieopening batterijpakket (tractiebatterij)
Voorkom dat voorwerpen de ventilatieopening blokkeren. Het batterijpak-
ket (tractiebatterij) kan oververhit en beschadigd raken.
Reinig de ventilatieopening regelmatig om oververhitting van het batterij-
pakket (tractiebatterij) te voorkomen.
1
Laat de ventilatieopening niet nat of vuil worden, anders kan er kortsluiting
ontstaan en kan het batterijpakket (tractiebatterij) beschadigd raken.
Vervoer geen grote hoeveelheden water, zoals een gevuld reservoir voor
een waterdispenser, in de auto. Als er water op het batterijpakket (tractie-
batterij) komt, kan het batterijpakket beschadigd raken. Laat de auto nakij-
ken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
82
1-3. Antidiefstalsysteem
Startblokkering
De sleutels van de auto zijn uitgerust met ingebouwde transpon-
derchips die voorkomen dat het hybridesysteem gestart kan
worden met een sleutel die niet in een eerder stadium is geregis-
treerd in de computer van de auto.
Laat de sleutels nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Dit systeem is ontworpen om autodiefstal te voorkomen, maar
absolute beveiliging tegen elke vorm van diefstal kan niet wor-
den gegarandeerd.
Het controlelampje knippert nadat
het contact UIT is gezet om aan te
geven dat het systeem in werking
is.
Het controlelampje stopt met knip-
peren als het contact in stand
ACC of AAN wordt gezet om aan
te geven dat het systeem is uitge-
schakeld.
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrije startblokkering.
Omstandigheden waardoor het systeem mogelijk niet goed werkt
Als de greep van de sleutel tegen een metalen voorwerp wordt gehouden
Als de sleutel dicht bij of tegen een sleutel met ingebouwde transponderchip
van een andere auto wordt gehouden
94
1-3. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
1-3. Antidiefstalsysteem
95
Alarm
Het alarm
Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een
inbraakpoging wordt gedetecteerd.
1
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende omstandigheden geactiveerd:
● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder
gebruik te maken van de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening. (De portieren zullen automatisch opnieuw wor-
den vergrendeld.)
● De motorkap wordt geopend.
● De inbraaksensor signaleert een beweging in de auto. (Iemand
dringt de auto binnen.)
● De achterruit wordt aangetikt of stukgeslagen.
Inschakelen van het alarmsysteem
Sluit de portieren, de achterklep
en de motorkap en vergrendel alle
portieren met de instapfunctie
(indien aanwezig) of de afstands-
bediening. Na 30 seconden wordt
het systeem automatisch inge-
schakeld.
Het systeem is ingeschakeld zodra
het controlelampje niet meer con-
stant brandt maar knippert.
: Indien aanwezig
96
1-3. Antidiefstalsysteem
Deactiveren of uitschakelen van het alarm
Deactiveer of schakel het alarm uit volgens een van de onderstaande
manieren:
● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien aanwezig) of
de afstandsbediening.
● Schakel het hybridesysteem in. (Het alarm wordt na enkele secon-
den gedeactiveerd of uitgeschakeld.)
Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
Zaken die gecontroleerd moeten worden alvorens de auto te vergrende-
len
Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het alarm en dief-
stal te voorkomen:
Er is niemand in de auto.
De ruiten zijn gesloten voordat het alarm wordt ingeschakeld.
Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de auto achterge-
bleven.
1-3. Antidiefstalsysteem
97
Activeren van het alarm
Het alarm kan in de volgende situaties geactiveerd worden:
(Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactiveerd.)
De portieren worden met de sleutel ont-
grendeld.
1
Iemand in de auto opent een portier of
de motorkap.
De 12V-accu is losgenomen.
Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden, afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden:
Wanneer een in de auto achtergebleven persoon het portier ontgrendelt en
het alarm wordt geactiveerd.
Terwijl het alarm is geactiveerd, ontgrendelt een in de auto achtergebleven
persoon het portier.
Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwijderen kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
98
1-3. Antidiefstalsysteem
Inbraaksensor
De inbraaksensor signaleert indringers of een beweging in de auto.
Het alarm wordt geactiveerd wanneer een indringer of een beweging
wordt gesignaleerd.
Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een opti-
male beveiliging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gega-
randeerd.
Inschakelen van de inbraaksensor
Als het alarm wordt ingeschakeld, wordt de inbraaksensor automa-
tisch ingesteld. (→Blz. 95)
Uitschakelen van de inbraaksensor
Als u huisdieren of bewegende voorwerpen in de auto achterlaat,
moet u ervoor zorgen dat u de inbraaksensor uitschakelt voordat u
het alarm instelt, omdat deze sensoren reageren op bewegingen
binnen in de auto.
1
Zet het contact UIT.
2
Druk op de uitschakeltoets
van de inbraaksensor.
Om het alarm in te schakelen
terwijl de inbraaksensor is uitge-
schakeld, moet het alarm bin-
nen 5 minuten nadat de sensor
is uitgeschakeld worden inge-
schakeld.
De inbraaksensor zal iedere
keer dat het contact AAN wordt
gezet, worden ingeschakeld.
1-3. Antidiefstalsysteem
99
Uitschakelen en automatisch opnieuw inschakelen van de inbraaksen-
sor
Het alarm kan zelfs worden ingeschakeld wanneer de inbraaksensor is uit-
geschakeld.
Druk op de startknop of ontgrendel de portieren met de instapfunctie (indien
aanwezig) of de afstandsbediening om de inbraaksensor opnieuw in te
schakelen.
1
De inbraaksensor wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer het
alarmsysteem is uitgeschakeld.
De inbraaksensor wordt automatisch opnieuw ingeschakeld als het alarm-
systeem niet binnen 5 minuten nadat de inbraaksensor is uitgeschakeld
wordt ingeschakeld.
Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende gevallen mogelijk het alarm:
Er bevinden zich nog personen of huis-
dieren in de auto.
Er is een portierruit geopend.
In dit geval registreert de sensor moge-
lijk het volgende:
• Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de auto
• Ultrasoongolven van apparaten, zoals
de inbraaksensoren van andere
auto's
• Het bewegen van mensen buiten de
auto
Er bevinden zich onstabiele voorwerpen,
zoals loshangende accessoires of kle-
ding aan kledinghaakjes, in de auto.
100
1-3. Antidiefstalsysteem
De auto is geparkeerd op een plek waar
extreme trillingen of geluiden optreden,
zoals in een parkeergarage.
Er wordt ijs of sneeuw van de auto ver-
wijderd, waardoor de auto herhaaldelijk
wordt blootgesteld aan schokken of tril-
lingen.
De auto staat in een wasstraat of een hogedruk-wasinstallatie.
De auto is blootgesteld aan schokken die het gevolg zijn van hagel, onweer
of andere van buitenaf komende herhaalde schokken of trillingen.
OPMERKING
Om de inbraaksensor goed te laten functioneren
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
Spuit geen luchtverfrisser of andere
producten rechtstreeks in de openingen
van de sensoren.
Als u andere accessoires installeert dan originele Toyota-onderdelen of
wanneer u voorwerpen achterlaat tussen de bestuurdersstoel en de stoel
van de voorpassagier, werkt de inbraaksensor mogelijk minder goed.
1-3. Antidiefstalsysteem
101
Supervergrendeling (alleen auto's met
rechtse besturing)
Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgren-
delen van de portieren zowel van buitenaf als van binnenuit
onmogelijk te maken.
1
Auto's die met dit systeem zijn uit-
gerust, zijn voorzien van labels op
de ruiten van de beide voorportie-
ren.
Inschakelen van de supervergrendeling
1
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en contro-
leer of alle portieren gesloten zijn.
2
Bij gebruik van de instapfunctie (indien aanwezig):
Raak binnen 5 seconden tweemaal het sensorgebied van de bui-
tenportiergreep aan.
Bij gebruik van de afstandsbediening:
Druk tweemaal binnen 5 seconden op
Uitschakelen van de supervergrendeling
Bij gebruik van de instapfunctie (indien aanwezig): Houd de buiten-
portiergreep vast.
Bij gebruik van de afstandsbediening: Druk op
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen voor de supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen worden
geopend.
102
1-3. Antidiefstalsysteem
103
Instrumentenpaneel
2
2.
Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes
en
controlelampjes
104
Meters en tellers
108
Multi-informatiedisplay
111
Energiemonitor/
verbruiksscherm
120
104
2. Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes en controlelampjes
De waarschuwingslampjes en controlelampjes op het instru-
mentenpaneel en centrale paneel informeren de bestuurder over
de status van de diverse systemen in de auto.
Om de functie van alle lampjes uit te leggen, zijn in de volgende
afbeelding alle waarschuwingslampjes en controlelampjes bran-
dend afgebeeld.
De eenheden op de snelheidsmeter en enkele controlelampjes kun-
nen, afhankelijk van het beoogde land van aflevering, afwijken.
2. Instrumentenpaneel
105
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de bestuurder over storingen in
de aangegeven systemen van de auto.
*1
*1
Waarschuwingslampje
Controlelampje Traction
remsysteem
Control (→Blz. 543)
(→Blz. 541)
(Rood)
*1
*1, 2
Waarschuwingslampje
2
Waarschuwingslampje
remsysteem
PCS (→Blz. 543)
(→Blz. 541)
(Geel)
(indien
aanwezig)
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
hoge koelvloeistoftem-
laag brandstofniveau
peratuur (→Blz. 542)
(→Blz. 544)
*1
Controlelampje bestuur-
Motorcontrolelampje
ders- en voorpassa-
(→Blz. 542)
giersgordel (→Blz. 544)
*1
*3
Controlelampjes
Waarschuwingslampje
achterpassagiersgordels
SRS (→Blz. 542)
(→Blz. 544)
*1
*1
Waarschuwingslampje
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
ABS (→Blz. 542)
(→Blz. 544)
(indien
aanwezig)
Waarschuwingslampje
*1
*1
Centraal
elektrische
waarschuwingslampje
stuurbekrachtiging
(→Blz. 545)
(→Blz. 542)
1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
hybridesysteem is ingeschakeld of na enkele seconden. Er kan een storing
in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uit-
gaat. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
*2: Het lampje knippert om een storing aan te geven.
*3: Dit lampje brandt in het centrale paneel.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
5 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности