Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 8

328
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
De Toyota Parking Assist-sensor kan worden gebruikt als
Het contact AAN staat.
Sensoren voor:
• De selectiehendel in een andere stand dan P wordt gezet.
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 10 km/h.
(Bij een willekeurige snelheid als de selectiehendel in stand R staat.)
Sensoren achter:
Schakelstand R is geselecteerd.
Detectie-informatie sensoren
Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een nega-
tieve invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct
te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieron-
der.
• Er zit vuil, sneeuw of ijs op de sensor.
• De sensor is bevroren.
• Een sensor wordt ergens door afgedekt.
• De auto helt sterk over naar één zijde.
• De auto rijdt op een bijzonder hobbelige weg, op een helling, op grind of
op gras.
• Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren,
luchtremmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone
geluidsgolven produceren.
• Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije
omgeving.
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware regen-
val.
• De auto is uitgerust met een staafantenne of een draadloze antenne.
• Er is een sleepoog gemonteerd.
• Een bumper of sensor krijgt een harde klap.
• De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand.
• In fel zonlicht of zeer koud weer.
• Er zijn niet-originele Toyota-onderdelen voor de wielophanging (verla-
gingsset enz.) gemonteerd.
Naast de hierboven genoemde voorbeelden kunnen er situaties zijn waarin
de sensor borden en andere voorwerpen door hun vorm dichterbij signaleert
dan deze in werkelijkheid zijn.
Door de vorm van het obstakel kan de sensor het niet signaleren. Let goed
op bij de volgende obstakels:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage obstakels
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
329
Als “Clean sonar.” (Reinig sonar) weergegeven op het multi-informatie-
display.
Mogelijk is een sensor vuil of bedekt met sneeuw of ijs. In dat geval moet het
systeem na het reinigen van de sensor weer normaal werken.
Als een sensor is bevroren, wordt er mogelijk een waarschuwingsmelding
weergegeven of worden obstakels mogelijk niet gesignaleerd. Wanneer de
sensor is ontdooid, moet het systeem weer normaal werken.
Als “Check sonar system.” (controleer sonarsysteem) wordt weergege-
ven op het multi-informatiedisplay
Het systeem werkt mogelijk niet door een storing in een sensor.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING
Wees alert tijdens het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
4
Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h.
Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor.
OPMERKING
Aanwijzing bij het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor
Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of
stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
Als uw auto betrokken is geweest bij een aanrijding, worden de sensoren
beschadigd en kan het systeem buiten werking treden.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
330
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Simple-IPA (Simple-Intelligent Parking
Assist)
Simple-IPA is een systeem dat hulp biedt bij het fileparkeren. Bij
het fileparkeren of het parkeren in de ruimte achter een gepar-
keerde auto, wordt met behulp van de sensoren op de zijkant
van de voorbumper een ruimte gesignaleerd waar de auto kan
worden geparkeerd. Het inparkeren wordt vervolgens geassis-
teerd door de automatische werking van het stuurwiel.
1
Geschikte parkeerruimte signaleren
2
Auto in een gesignaleerde parkeerruimte parkeren*
3
Stuurwiel draaien om in de beoogde ruimte te parkeren*
4
De auto is nu geparkeerd in de beoogde parkeerruimte*
*: Het stuurwiel wordt automatisch bediend.
Schakelaar Simple-IPA en multi-informatiedisplay
1
Schakelaar Simple-IPA
2
Weergave
3
Controlelampje
: Indien aanwezig
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
331
Bediening van Simple-IPA
Bedien de functie Simple-IPA aan de hand van het multi-informatie-
display en de zoemer.
Het systeem signaleert parkeerruimten aan de voorpassagierszijde van de
auto en assisteert bij het parkeren in een gesignaleerde ruimte.
Om in een ruimte aan de bestuurderszijde van de auto te parkeren, zet u
de richtingaanwijzerschakelaar in de stand die aangeeft dat u van richting
gaat veranderen aan de bestuurderszijde. Laat de richtingaanwijzerscha-
kelaar in deze stand staan tot de automatische stuurwielbediening begint.
Zet de schakelaar Simple-IPA
1
aan als de rijsnelheid 30 km of
lager is.
Als het systeem in werking is, geeft
het multi-informatiedisplay nu het
scherm weer voor het signaleren
van parkeerruimte.
4
2
Rijd recht vooruit en houd daar-
bij een afstand aan van onge-
Ongeveer 1 m
veer 1 m van de geparkeerde
auto's.
Rijd zo evenwijdig mogelijk aan de
geparkeerde auto's en de stoep-
rand.
Bij lagere snelheden kan het sys-
teem er mede voor zorgen dat de
auto beter evenwijdig aan de
geparkeerde auto's en de stoep-
rand wordt geparkeerd en op een
betere plaats uitkomt tussen de
auto's voor en achter een parkeer-
ruimte.
De benodigde lengte voor een te
detecteren parkeerruimte is de
totale lengte van de auto vermeer-
derd met ongeveer 1 m.
Rijd met een snelheid van 30 km/h
of lager.
332
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
3
Verlaag de rijsnelheid zodra de
weergave van het multi-infor-
matiedisplay verandert.
Rijd langzaam vooruit tot de zoe-
mer klinkt.
Breng de auto tot stilstand wan-
4
neer de zoemer klinkt.
De weergave van het multi-infor-
matiedisplay verandert nu.
Controleer visueel of er veilig kan
worden geparkeerd in de gesigna-
leerde ruimte.
Als de auto 10 m of meer wordt
verplaatst nadat de zoemer is gaan
klinken, zal er een detectie van een
nieuwe parkeerruimte starten.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Zet de selectiehendel in stand
R.
De weergave van het multi-infor-
matiedisplay verandert, het contro-
lelampje Simple-IPA gaat branden
en de automatische stuurwielbe-
diening begint. Rijd langzaam ach-
teruit door het gaspedaal en het
rempedaal te bedienen. Pas daar-
bij op dat uw handen niet achter
het stuurwiel blijven hangen en
houd daarbij tevens de veiligheid
van de directe omgeving in het
oog. Houd tijdens automatisch stu-
ren een rijsnelheid aan van 6 km/h
of lager.
4
Verlaag de rijsnelheid zodra de
6
weergave van het multi-infor-
matiedisplay verandert.
Rijd langzaam achteruit en contro-
leer daarbij tegelijkertijd of de zone
achter de auto veilig is.
334
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
7
Breng de auto onmiddellijk tot
stilstand als de waarschuwings-
zoemer achter van de Toyota
Parking Assist-sensor continu
klinkt.
Het multi-informatiedisplay veran-
dert wanneer de waarschuwings-
zoemer continu begint te klinken.
Zet de selectiehendel in stand D.
8
Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan.
Rijd langzaam vooruit als het stuurwiel niet meer draait en controleer daar-
bij tegelijkertijd of de zone voor de auto veilig is.
Breng de auto onmiddellijk tot
9
stilstand als de waarschuwings-
zoemer voor van de Toyota
Parking Assist-sensor continu
klinkt.
Het multi-informatiedisplay veran-
dert wanneer de waarschuwings-
zoemer continu begint te klinken.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
335
10
Zet de selectiehendel in stand R.
Laat de auto, terwijl het stuurwiel draait, volledig stilstaan.
Rijd langzaam achteruit wanneer het stuurwiel is gestopt met draaien.
Houd daarbij de veiligheid van het gebied achter de auto in het oog.
11
Herhaal de stappen
7
tot en
met
10
tot de Parking Assist-
handeling voltooid is.
Als de Parking Assist-handeling
voltooid is, klinkt de zoemer, gaat
het controlelampje Simple-IPA uit
en verandert de weergave van het
multi-informatiedisplay.
Pas de positie en/of de hoek van
de auto zo nodig aan om het par-
keren te voltooien.
4
336
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt op het multi-infor-
matiedisplay
Melding
Oorzaak
Wat u moet doen
“IPA slot not detected,
speed too high.” (IPA-
De rijsnelheid was
Beperk de rijsnelheid
ruimte niet gesigna-
hoger dan 30 km/h.
tot 30 km/h of lager.
leerd, snelheid te hoog)
De schakelaar Simple-
Zet de schakelaar Sim-
IPA werd uitgezet.
ple-IPA aan.
De schakelaar Simple-
Parkeer de auto hand-
IPA werd aangezet tij-
matig of signaleer een
dens achteruitrijden.
andere parkeerruimte.
De selectiehendel werd
Parkeer de auto hand-
in de stand R gezet tij-
matig of signaleer een
dens het signaleren
andere parkeerruimte.
van een parkeerruimte.
De selectiehendel is in
een andere stand dan
stand R gezet nadat de
Parkeer de auto hand-
automatische stuur-
matig of signaleer een
wielbediening is begon-
andere parkeerruimte.
nen en voordat de auto
“IPA cancelled, take
een parkeerruimte in
over.” (IPA uitgescha-
gaat.
keld, overnemen)
• Controleer de ban-
den op slijtage en
bandenspanning.
Het stuurwiel kon niet
• Als deze melding
voldoende worden
wordt weergegeven
gedraaid, bijv. wegens
als de auto wordt
lage bandenspanning
geparkeerd in een
of bandenslijtage, door
andere parkeer-
wegomstandigheden,
ruimte, laat de auto
doordat de auto op een
dan nakijken door
helling stond enz., en
een erkende Toyota-
de auto kon daarom
dealer of hersteller/
niet op de gewenste
reparateur of een
plaats geparkeerd wor-
andere naar behoren
den.
gekwalificeerde en
uitgeruste deskun-
dige.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
337
Melding
Oorzaak
Wat u moet doen
Wacht even en pro-
De stuurbekrachtiging
beer de Simple-IPA
is tijdelijk oververhit.
daarna opnieuw te
gebruiken.
“IPA cancelled, take
Laat de auto nakijken
over.” (IPA uitgescha-
door een erkende
keld, overnemen)
Toyota-dealer of her-
Mogelijke systeemsto-
steller/reparateur of
ring.
een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
“IPA cancelled, take
Het stuurwiel werd
over, driver intervened.”
handmatig bediend ter-
Parkeer de auto hand-
(IPA uitgeschakeld,
wijl de automatische
matig of signaleer een
overnemen, ingreep
stuurwielbediening in
andere parkeerruimte.
door bestuurder)
werking was.
4
De rijsnelheid was tij-
Beperk de rijsnelheid
dens het signaleren
tot 30 km/h of lager en
“IPA canceled, take
van parkeerruimte
zet de schakelaar Sim-
over, speed too high”
hoger dan 50 km/h.
ple-IPA aan.
(IPA uitgeschakeld,
overnemen, snelheid te
De rijsnelheid was
Parkeer de auto hand-
hoog)
hoger dan 6 km/h tij-
matig of signaleer een
dens de automatische
andere parkeerruimte.
stuurwielbediening.
• Zet de schakelaar
Simple-IPA weer aan
als de functie werd
geannuleerd tijdens
“IPA cancelled, take
het signaleren van
over, TRC/ABS/VSC
een parkeerruimte.
Het TRC-, ABS-, VSC-
activated.” (IPA uitge-
• Parkeer de auto
of VSC+-systeem was
schakeld, overnemen,
handmatig of signa-
in werking.
TRC/ABS/VSC geacti-
leer een andere par-
veerd)
keerruimte als de
functie werd geannu-
leerd tijdens de auto-
matische
stuurwielbediening.
338
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Melding
Oorzaak
Wat u moet doen
“IPA cancelled, take
over, TRC/VSC is off.”
Schakel de schakelaar
De schakelaar
(IPA uitgeschakeld,
in.
overnemen, TRC/VSC
werd uitgezet.
is uit)
Meer dan 6 minuten
zijn verstreken sinds de
schakelaar Simple-IPA
aan werd gezet en de
Parkeer de auto hand-
selectiehendel in stand
matig of signaleer een
R werd gezet, voordat
andere parkeerruimte.
de automatische stuur-
wielbediening kon
beginnen.
Meer dan 6 minuten
“IPA cancelled, take
zijn verstreken sinds de
over, timeout.” (IPA uit-
selectiehendel in stand
geschakeld, overne-
R werd gezet en de
Parkeer de auto hand-
men, time-out)
automatische stuur-
matig of signaleer een
wielbediening begon,
andere parkeerruimte.
voordat de Parking
Assist-handeling kon
worden voltooid.
De totale tijd van stil-
stand tijdens de auto-
Parkeer de auto hand-
matische
matig of signaleer een
stuurwielbediening
andere parkeerruimte.
overschreed 2 minuten.
Laat de auto nakijken
“IPA cancelled, take
door een erkende
over, check IPA sys-
Toyota-dealer of her-
tem.” (IPA uitgescha-
Systeemstoring.
steller/reparateur of
keld, overnemen, IPA-
een andere naar beho-
systeem controleren)
ren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
339
Melding
Oorzaak
Wat u moet doen
Wacht even en pro-
De stuurbekrachtiging
beer de Simple-IPA
is tijdelijk oververhit.
daarna opnieuw te
gebruiken.
Het hybridesysteem is
Schakel het hybride-
niet gestart.
systeem in.
“IPA not available.” (IPA
niet beschikbaar)
Laat de auto nakijken
door een erkende
Toyota-dealer of her-
Mogelijke systeemsto-
steller/reparateur of
ring.
een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
“IPA not available,
Beperk de rijsnelheid
speed too high.” (IPA
Te hoge rijsnelheid
tot 30 km/h of lager en
4
niet beschikbaar, snel-
(hoger dan 50 km/h).
zet de schakelaar Sim-
heid te hoog)
ple-IPA aan.
“IPA not available,
Zet eerst de schakelaar
TRC/VSC is off.” (IPA
De schakelaar
is
aan en daarna de
niet beschikbaar, TRC/
uitgezet.
VSC is uit)
schakelaar Simple-IPA.
“IPA not available, stop
the vehicle, turn wheel
from left end to right
Systeeminitialisatie is
end.” (IPA niet beschik-
niet uitgevoerd sinds
Voer de initialisatie uit.
baar, breng de auto tot
de 12V-accu is losge-
→Blz. 341
stilstand, draai het
nomen en weer aange-
stuurwiel geheel naar
sloten.
links en geheel naar
rechts)
Laat de auto nakijken
door een erkende
“Check IPA system.”
Toyota-dealer of her-
(controleer IPA-sys-
Systeemstoring.
steller/reparateur of
teem)
een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
340
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Voorwaarden voor werking Simple-IPA
Het hybridesysteem is gestart.
De schakelaar
is aan gezet.
De rijsnelheid is 30 km/h of lager. (De rijsnelheid is 6 km/h of lager tijdens de
automatische stuurwielbediening.)
Uitschakelen van de Simple-IPA
De Simple-IPA wordt uitgeschakeld als:
De schakelaar Simple-IPA wordt uitgezet.
Het ABS-, VSC-, VSC+- of TRC-systeem in werking is.
De selectiehendel in stand R is gezet tijdens het signaleren van een par-
keerruimte.
De selectiehendel in stand R is gezet en er 1 meter of meer achteruit is
gereden nadat een parkeerruimte is gesignaleerd en voordat de zoemer
klinkt.
Het stuurwiel wordt handmatig bediend tijdens de automatische stuurwiel-
bediening.
Het langer duurt dan 6 minuten nadat de schakelaar Simple-IPA aan is
gezet en de selectiehendel in stand R is gezet, voordat de automatische
stuurwielbediening begint.
De selectiehendel in een andere stand dan stand R is gezet nadat de auto-
matische stuurwielbediening is begonnen en voordat de auto een parkeer-
ruimte in gaat.
Het voltooien van de parkeerprocedure langer duurt dan 6 minuten nadat de
selectiehendel in stand R is gezet en de automatische stuurwielbediening is
begonnen.
De totale tijd van stilstand tijdens de automatische stuurwielbediening de 2
minuten overschrijdt.
Hervatten van functie Simple-IPA
Als de Simple-IPA is uitgeschakeld wegens een van de volgende acties, kan
de werking van de Simple-IPA wellicht niet worden hervat door de schakelaar
Simple-IPA in te drukken, afhankelijk van bepaalde voorwaarden, zoals de
stoppositie van de auto en de uitslag van het stuurwiel.
Het stuurwiel wordt handmatig bediend tijdens de automatische stuurwiel-
bediening.
De rijsnelheid is hoger dan 6 km/h tijdens de automatische stuurwielbedie-
ning.
De selectiehendel is in een andere stand dan stand R gezet nadat de auto-
matische stuurwielbediening is begonnen en voordat de auto een parkeer-
ruimte in gaat.
Parkeer de auto handmatig of signaleer een andere parkeerruimte als de
werking niet wordt hervat.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
341
Bij herhaaldelijk gebruik van Simple-IPA
Als de Simple-IPA herhaaldelijk wordt gebruikt, kan de stuurbekrachtiging tij-
delijk oververhit worden. Hierdoor kan de Simple-IPA worden gedeactiveerd
of uitgeschakeld. Wacht in dat geval enkele minuten voordat u de Simple-IPA
opnieuw gebruikt.
Werking van Toyota Parking Assist-sensor terwijl Simple-IPA in werking
is
Ook als de Toyota Parking Assist-sensor is uitgeschakeld terwijl Simple-IPA
geactiveerd is, blijft de Toyota Parking Assist-sensor toch in werking. In dit
geval wordt de Parking Assist-sensor gedeactiveerd nadat de procedure van
Simple-IPA voltooid of uitgeschakeld is.
Als de temperatuur in de auto hoog is
De sensoren werken wellicht niet goed als de temperatuur in de auto hoog is
omdat de auto in de zon heeft gestaan. Gebruik de Simple-IPA als de tempe-
ratuur in de auto is gedaald.
Door Simple-IPA gebruikte sensoren
→Blz. 323
4
Initialiseren van Simple-IPA
Draai het stuurwiel binnen 15 seconden nadat u de schakelaar Simple-IP
hebt aangezet geheel naar links of rechts en daarna geheel naar de tegenge-
stelde eindstand.
Wanneer het scherm voor het signaleren van parkeerruimte wordt weergege-
ven, is de initialisatie voltooid.
Als nog steeds “IPA not available, stop the vehicle, turn wheel from left end to
right end.” (IPA niet beschikbaar, breng de auto tot stilstand, draai het stuur-
wiel geheel naar links en geheel naar rechts) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven nadat de schakelaar Simple-IPA is ingedrukt, is de initia-
lisatie mislukt. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING
Waarschuwingen met betrekking tot het gebruik van Simple-IPA
Vertrouw bij het parkeren niet uitsluitend op de Simple-IPA. De bestuurder
is verantwoordelijk voor de veiligheid. Wees voorzichtig, net als bij het par-
keren van elke andere auto.
Rijd langzaam achteruit en regel de snelheid met behulp van het rempe-
daal.
Als het risico bestaat dat u een auto, obstakel of persoon gaat raken, trap
dan het rempedaal in om de auto tot stilstand te brengen en schakel het
systeem uit.
342
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
WAARSCHUWING
Omstandigheden waarin het gebruik van Simple-IPA niet is toegestaan
Gebruik de Simple-IPA niet onder de volgende omstandigheden.
Als u dit wel doet, kan het een onjuiste werking tot gevolg hebben en kan
een ongeval ontstaan.
In scherpe bochten of op hellingen.
Op een wegdek dat bedekt is met ijs of sneeuw of anderszins glad is.
Op een oneffen ondergrond, zoals grind.
Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval,
mist, sneeuw of een zandstorm.
Wanneer de banden erg ver versleten zijn of als de bandenspanning te
laag is.
Wanneer de wielen van de auto niet meer goed zijn uitgelijnd nadat de
banden aan een krachtige schok zijn blootgesteld, bijvoorbeeld doordat
een stoeprand hard is geraakt.
Wanneer het compacte reservewiel (indien aanwezig) of sneeuwkettingen
gemonteerd zijn.
Wanneer de wielen wegslippen als u probeert te parkeren.
Wanneer er gevallen bladeren of sneeuw in de parkeerruimte liggen.
Uitvoeringen die een aanhangwagen kunnen trekken: Wanneer zaken als
een trekhaak of fietsendrager op de achterzijde van de auto zijn gemon-
teerd.
Wanneer een voertuig, zoals een vrachtwagen, bus of auto met trekhaak,
aanhangwagen of fietsendrager, voor of achter de parkeerruimte gepar-
keerd is met de voor- of achterzijde boven het detectiegebied.
Wanneer de voorbumper beschadigd is.
Wanneer de sensor afgedekt wordt door het voorbumperpaneel enz.
Als een voertuig of obstakel zich op een ongeschikte plaats voor of achter
de parkeerruimte bevindt.
Voorzorgsmaatregelen voor automatische stuurwielbediening
Let op de volgende punten omdat het stuurwiel in de Parking Assist-functie
automatisch gedraaid wordt.
Houd kleding zoals stropdassen, sjaals en lange mouwen uit de buurt van
het stuurwiel om te voorkomen dat ze verstrikt raken. Houd ook kinderen
uit de buurt van het stuurwiel.
Pas op dat u uzelf tijdens het draaien van het stuurwiel niet bezeert als u
lange vingernagels hebt.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
343
OPMERKING
Bij gebruik van de Simple-IPA
Controleer of de parkeerruimte geschikt is. (Breedte van de ruimte, of er
obstakels aanwezig zijn, staat van het wegdek enz.)
De Simple-IPA werkt niet naar behoren als het voertuig voor of achter de
parkeerruimte beweegt of als er een obstakel in de parkeerruimte komt
nadat de sensoren de parkeerruimte hebben gesignaleerd. Controleer bij
gebruik van de Parking Assist-functie ook altijd zelf de omgeving.
Het kan gebeuren dat de sensoren stoepranden niet kunnen waarnemen.
De auto kan in bepaalde situaties de stoeprand oprijden, bijvoorbeeld als
een auto voor of achter de parkeerruimte op de stoeprand geparkeerd
staat.
Controleer de omgeving om te voorkomen dat de banden en wielen
beschadigd worden.
Rijd bij het achteruitrijden altijd lang-
zaam om te voorkomen dat uw auto
4
een obstakel voor de auto raakt.
Rijd bij het achteruitrijden altijd lang-
zaam om te voorkomen dat de voorzijde
van uw auto de auto voor de parkeer-
ruimte raakt.
De auto kan mogelijk niet in de beoogde parkeerruimte worden gepar-
keerd als de auto vooruit beweegt terwijl de selectiehendel in stand R
staat of achteruitrijdt als de selectiehendel in een andere stand dan R
staat, bijvoorbeeld bij het parkeren op een helling.
344
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Ondersteunende systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens het rijden te verbeteren
is uw auto uitgerust met de volgende systemen die automatisch
in werking treden als de omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit aanvullende systemen zijn en ver-
trouw niet in al te sterke mate op deze systemen als u de auto
bedient.
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem genereert remkracht over-
eenkomstig de bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te voorkomen bij plotseling rem-
men of remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat het rempedaal is ingetrapt
als het systeem oordeelt dat er sprake is van een noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder controle te houden bij uitwijkma-
noeuvres en het maken van bochten op een glad wegdek
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-, VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit behouden blijft bij uitwijkma-
noeuvres op een glad wegdek door de stuurcommando's aan te
passen.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht behouden blijft en voorkomt dat
de aandrijvende wielen gaan doorslippen bij het wegrijden met de
auto of bij het accelereren op gladde wegen
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit rolt bij het wegrijden op
een helling
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
345
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om de benodigde kracht voor
het ronddraaien van het stuurwiel te verminderen
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt ingetrapt, gaan de alarmknip-
perlichten automatisch knipperen om het achteropkomende ver-
keer te waarschuwen.
Als het TRC/VSC/ABS-systeem in werking is
Het controlelampje Traction Con-
trol knippert wanneer het TRC/
VSC/ABS-systeem in werking is.
4
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in modder of sneeuw, kan het
TRC-systeem het aandrijfvermogen van het hybridesysteem naar de
wielen beperken. Als u dan op
drukt, kunt u de auto waarschijn-
lijk makkelijker los krijgen door te ‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door
snel in te drukken en weer
los te laten.
TRC OFF wordt op het multi-infor-
matiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het sys-
teem weer in te schakelen.
346
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Zowel TRC als VSC uitschakelen
Houd
meer dan 3 seconden ingedrukt terwijl de auto stilstaat om de TRC
en VSC uit te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat branden en TRC OFF wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven.*
Druk nogmaals op
om de systemen weer in te schakelen.
*: Bij auto's met PCS (Pre-Crash Safety-systeem) worden ook het Pre-Crash
Brake Assist en het Pre-Crash Brake-systeem uitgeschakeld. (→Blz. 303)
Wanneer de melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
dat de TRC is uitgeschakeld, zelfs al is
niet ingedrukt
De TRC en Hill Start Assist Control kunnen niet worden bediend. Neem con-
tact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Bijgeluiden en trillingen veroorzaakt door het ABS, de Brake Assist, de
TRC en de VSC
De volgende verschijnselen kunnen zich voordoen als bovenstaande syste-
men in werking zijn. Geen van deze verschijnselen duidt op een storing.
Er kunnen trillingen gevoeld worden in de carrosserie en de stuurinrichting.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen, kan het geluid van een elektromotor
hoorbaar zijn.
Er kan een lichte trilling in het rempedaal voelbaar zijn als het antiblokkeer-
systeem geactiveerd is.
Het rempedaal kan iets verder naar beneden bewegen als het antiblokkeer-
systeem geactiveerd is.
Werkingsgeluiden ECB
In de volgende gevallen zijn mogelijk werkingsgeluiden van de ECB te horen.
Dit duidt echter niet op een storing.
Werkingsgeluiden vanuit de motorruimte die zich voordoen wanneer het
rempedaal wordt bediend.
Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend, kan aan de voorzijde van
de auto een geluid hoorbaar zijn dat afkomstig is van het remsysteem.
Werkingsgeluiden vanuit de motorruimte die zich voordoen wanneer nadat
na het uitschakelen van het hybridesysteem een of twee minuten zijn ver-
streken.
Geluid EPS
Wanneer het stuurwiel bediend wordt, kan het geluid van een elektromotor
(zoemend geluid) hoorbaar zijn. Dit is normaal en duidt niet op een storing.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
347
Automatisch opnieuw inschakelen van de TRC- en VSC-systemen
Als de TRC- en VSC-systemen zijn uitgeschakeld, worden deze automatisch
opnieuw ingeschakeld in de volgende situaties:
Als het contact UIT wordt gezet
Als alleen het TRC-systeem wordt uitgeschakeld, wordt de TRC weer inge-
schakeld zodra de rijsnelheid toeneemt.
Als zowel het TRC- als het VSC-systeem is uitgeschakeld, worden deze
niet automatisch weer ingeschakeld als de rijsnelheid toeneemt.
Gereduceerde bekrachtiging door het EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te beschermen als er gedurende langere tijd
veel stuurbewegingen worden uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing zwaar
aanvoelen. Probeer als dat het geval is minder frequent te sturen of breng de
auto tot stilstand en schakel het hybridesysteem UIT. Het EPS-systeem moet
binnen 10 minuten weer normaal werken.
Voorwaarden voor werking Hill Start Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan, werkt de Hill Start
4
Assist Control:
De selectiehendel staat in een andere stand dan P of N (bij het vooruit/ach-
teruit bergop wegrijden).
De auto staat stil.
Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
De parkeerrem is niet geactiveerd.
Automatisch uitschakelen van Hill Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
De selectiehendel wordt in stand P of N gezet.
Het gaspedaal wordt ingetrapt.
De parkeerrem wordt geactiveerd.
Er zijn ongeveer 2 seconden verstreken nadat het rempedaal is losgelaten.
Voorwaarden voor werking noodstopsignaal
Als aan de volgende drie voorwaarden wordt voldaan, werkt het noodstopsig-
naal:
De alarmknipperlichten zijn uit.
De werkelijke rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
Het rempedaal wordt op zo'n manier ingetrapt dat het systeem op basis van
de deceleratie van de auto oordeelt dat het om een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de volgende situaties uitgeschakeld:
De alarmknipperlichten worden ingeschakeld.
Het rempedaal wordt losgelaten.
Het systeem oordeelt op basis van de deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat.
348
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
WAARSCHUWING
Het ABS werkt niet effectief als
De maximale grip van de banden overschreden wordt (bijvoorbeeld ver-
sleten banden op een weg die bedekt is met sneeuw).
Er sprake is van aquaplaning bij hoge snelheid op een nat of glad wegdek.
De remweg met ABS in werking kan langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw voorligger, met name in de volgende geval-
len:
Als wordt gereden op wegen met grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
Als wordt gereden met sneeuwkettingen
Als wordt gereden op slechte wegen
Als wordt gereden over wegen met diepe gaten of andere grote oneffen-
heden
De TRC werkt mogelijk niet effectief als
Het insturen van de juiste richting en het overbrengen van de aandrijfkracht
kunnen op een gladde weg niet onder alle omstandigheden gerealiseerd
worden, zelfs niet als het TRC-systeem in werking is.
Rijd voorzichtig met de auto onder omstandigheden waarbij de stabiliteit en
de aandrijfkracht verloren kunnen gaan.
Hill Start Assist Control werkt niet effectief als
Vertrouw niet uitsluitend op de Hill Start Assist Control. De Hill Start Assist
Control werkt mogelijk niet effectief op steile hellingen en op met ijs
bedekte wegen.
In tegenstelling tot de parkeerrem is de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan leiden tot een ongeval.
Als de VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control knippert. Rijd altijd voorzichtig. Roeke-
loos rijgedrag kan leiden tot ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig als het
controlelampje knippert.
Als het TRC/VSC-systeem is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw snelheid aan de conditie van het wegdek
aan. Schakel de TRC en de VSC alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de voertuigstabiliteit en het aandrijfvermo-
gen.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
349
WAARSCHUWING
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde maat hebben, van hetzelfde merk zijn en
hetzelfde profiel en draagvermogen hebben. Controleer verder of alle ban-
den de aanbevolen spanning hebben.
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor
meer informatie over het vervangen van de banden of wielen.
Omgaan met banden en wielophanging
Problemen met de banden of wijzigingen aan de wielophanging hebben
een negatief effect op de ondersteunende systemen en kunnen een storing
veroorzaken.
4
350
4-7. Rijtips
Rijden met een hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende punten om zuinig en milieu-
vriendelijk te rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het koppel dat correspon-
deert met de mate waarin het gaspedaal wordt ingetrapt geleidelij-
ker worden afgegeven dan onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de airconditioning (verwarmen/
koelen) geminimaliseerd zodat er minder brandstof verbruikt wordt.
(→Blz. 261)
Gebruik van de hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de hybridesysteemindicator
binnen de Eco-zone te houden. (→Blz. 109)
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u moet wachten bij een ver-
keerslicht of als u in druk verkeer rijdt. Selecteer stand P wanneer
de auto geparkeerd wordt. Stand N heeft geen positief effect op het
brandstofverbruik. In stand N werkt de benzinemotor, maar kan er
geen elektriciteit worden opgewekt. Ook bij gebruik van de aircon-
ditioning, enz. wordt het vermogen van het batterijpakket (tractie-
batterij) verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
● Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom onnodig snel accelereren en
hard remmen. Wanneer geleidelijk wordt geaccelereerd en gede-
celereerd, worden de voordelen van de elektromotor (tractiemo-
tor) beter benut, zodat het brandstofverbruik van de
benzinemotor lager is.
● Voorkom herhaaldelijk accelereren. Herhaaldelijk accelereren
put het batterijpakket (tractiebatterij) uit waardoor er meer brand-
stof wordt verbruikt. Het batterijpakket kan worden opgeladen
door tijdens het rijden het gaspedaal iets te laten opkomen.
4-7. Rijtips
351
Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer elektrische energie worden gere-
genereerd tijdens het decelereren.
Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren en ook langdurig wach-
ten bij verkeerslichten veroorzaakt een hoog brandstofverbruik.
Controleer de verkeersberichten en vermijd files zo veel mogelijk.
Laat bij het rijden in een file het rempedaal rustig los zodat de auto
zachtjes vooruitrijdt en vermijd overmatig gebruik van het gaspe-
daal. Dit helpt het benzineverbruik te beperken.
Rijden op de snelweg
Rijd met een constante snelheid. Neem als u ergens moet stoppen
de tijd voor het loslaten van het gaspedaal en trap rustig het rempe-
4
daal in. Er kan meer elektrische energie worden geregenereerd tij-
dens het decelereren.
Airconditioning
Maak alleen gebruik van de airconditioning als dat nodig is. Dit
helpt het benzineverbruik te beperken.
In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen de recirculatiemodus.
Dit beperkt de belasting van de airconditioning en vermindert ook
het brandstofverbruik.
In de winter: De benzinemotor wordt pas automatisch uitgescha-
keld als de benzinemotor en het interieur warm zijn en verbruikt dus
brandstof. Het brandstofverbruik kan worden verminderd door over-
matig gebruik van de verwarming te vermijden.
Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning regelmatig. Een onjuiste banden-
spanning kan leiden tot een hoog brandstofverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving veroorzaken en kunnen, als ze
worden gebruikt op droge wegen, dus ook een hoger verbruik ver-
oorzaken. Gebruik banden die geschikt zijn voor het seizoen.
352
4-7. Rijtips
Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger brandstofverbruik. Neem geen
onnodige bagage mee. Ook een groot imperiaal leidt tot een hoger
brandstofverbruik.
Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig, omdat de benzinemotor als
hij koud is automatisch start en weer wordt uitgeschakeld. Als vaak
korte afstanden worden gereden, warmt de motor herhaaldelijk op
en ook dat kan leiden tot een hoger brandstofverbruik.
4-7. Rijtips
353
Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de noodzakelijke voorbe-
reidingen en voer de benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
● Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn voor winterse omstandighe-
den.
• Motorolie
• Koelvloeistof motor/vermogensregeleenheid
• Ruitensproeiervloeistof
● Laat de toestand van de 12V-accu controleren door een monteur.
4
● Laat winterbanden onder uw auto monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de voorwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde maat hebben en van hetzelfde merk
zijn en controleer of de sneeuwkettingen geschikt zijn voor de banden-
maat van uw auto.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden, de volgende handelingen
uit:
● Probeer een vastgevroren ruit niet met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs te laten smelten. Veeg het
water direct weg om te voorkomen dat het bevriest.
● Verwijder de eventueel aanwezige sneeuw van de luchtinlaten voor
de voorruit om zeker te kunnen zijn van een juiste werking van de
aanjager van het airconditioningsysteem.
● Controleer of er sprake is van ijs- of sneeuwophopingen op de ver-
lichting aan de buitenzijde, op het dak, op het chassis, rond de ban-
den of op de remmen, en verwijder deze indien dat het geval is.
● Verwijder sneeuw en modder van de onderzijde van uw schoenen
voordat u in de auto stapt.
354
4-7. Rijtips
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een veilige afstand tussen u en
uw voorligger en pas de snelheid aan aan de conditie van de weg.
Bij het parkeren
Parkeer de auto en zet de selectiehendel in stand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan vastvriezen en bij het deactive-
ren niet vrij komen. Blokkeer bij het parkeren van de auto de wielen
zonder de parkeerrem te gebruiken.
Het niet in acht nemen hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
Sneeuwkettingen kiezen (15- en 16-inch-banden)
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is afgestemd op de bandenmaat.
Zijketting:
1
diameter 3 mm
2
breedte 10 mm
3
lengte 30 mm
Dwarsketting:
4
diameter 4 mm
5
breedte 14 mm
6
lengte 25 mm
Wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het gebruik van sneeuwkettingen
verschilt per land en per soort weg. Stel u op de hoogte van lokale
voorschriften alvorens sneeuwkettingen te monteren.
4-7. Rijtips
355
17 inch banden
17 inch banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het monteren en verwij-
deren van sneeuwkettingen:
Monteer en verwijder de sneeuwkettingen op een veilige locatie.
Monteer de sneeuwkettingen op de voorwielen. Gebruik geen sneeuwket-
tingen om de achterwielen.
Plaats de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen opnieuw vast nadat u 0,5 ⎯ 1,0 km hebt gereden.
Monteer de sneeuwkettingen volgens de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
WAARSCHUWING
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaat-
4
regelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen, waardoor ern-
stig letsel kan ontstaan.
Gebruik winterbanden met de voorgeschreven maat.
Zorg ervoor dat de bandenspanning aan de specificatie voldoet.
Rijd niet harder dan de toegestane snelheid of harder dan de snelheidsli-
miet die geldt voor de gebruikte winterbanden.
Monteer winterbanden op alle wielen.
Rijden met sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te beperken de volgende voorzorgsmaat-
regelen in acht.
Anders kunnen een aanrijding en ernstig letsel het gevolg zijn.
Rijd niet harder dan de maximaal toegestane snelheid voor de gebruikte
sneeuwkettingen of niet harder dan 50 km/h, afhankelijk van welke snel-
heid de laagste is.
Vermijd het rijden over slechte wegdekken en over gaten.
Vermijd plotseling accelereren, abrupte stuuracties, plotseling remmen en
schakelhandelingen die een plotselinge motorremwerking veroorzaken.
Minder uw snelheid alvorens een bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar blijft.
356
4-7. Rijtips
OPMERKING
Repareren of vervangen van winterbanden (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
Laat winterbanden repareren of vervangen door een Toyota-dealer of door
een bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van winterbanden heeft namelijk invloed op de
werking van de bandenspanningssensoren en -zenders.
Monteren van sneeuwkettingen (auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd zijn, werken de bandenspanningssen-
soren en -zenders mogelijk niet goed.
357
Audiosysteem
5
5-1.
Basishandelingen
5-6.
Gebruik van Bluetooth®-
Soorten audiosystemen
358
apparaten
Stuurwieltoetsen
Bluetooth®-audio/telefoon..390
audiosysteem
359
Gebruik van de toetsen
AUX-aansluiting/
op het stuurwiel
395
USB-aansluiting
360
Registreren van een
Bluetooth®-apparaat
396
5-2.
Gebruik van het
audiosysteem
5-7.
Menu SET UP
Optimaal gebruikmaken
Gebruik van het menu
van het audiosysteem
361
SET UP
(“Bluetooth*”-menu)
397
5-3.
Gebruik van de radio
Gebruik van het menu
Bediening radio
363
SET UP (menu “Phone”
5-4.
Afspelen van audio-CD's en
(telefoon))
402
discs met MP3-/WMA-
5-8.
Bluetooth®-audio
bestanden
Bedienen van een
Bediening CD-speler
366
Bluetooth® compatibele
5-5.
Gebruik van een extern
draagbare speler
407
apparaat
5-9.
Bluetooth®-telefoon
Afspelen van bestanden
Bellen
410
op een iPod
374
Ontvangen van een
Afspelen van bestanden
telefoongesprek
412
op een USB-geheugen
382
Voeren van een
Gebruik van de
telefoongesprek
413
AUX-aansluiting
389
5-10. Bluetooth®
Bluetooth®
415
358
5-1. Basishandelingen
Soorten audiosystemen
Auto's met audiosysteem
Auto's met navigatie-/multimediasysteem
Raadpleeg de handleiding voor het navigatie- en multimediasysteem
voor meer informatie indien uw auto is uitgerust met een navigatie-/
multimediasysteem.
Gebruik van mobiele telefoons
Mobiele telefoons kunnen storingen veroorzaken die hoorbaar zijn via de
luidsprekers als het audiosysteem ingeschakeld is.
Over Bluetooth®
Het Bluetooth-beeldmerk en -logo zijn eigendom van Bluetooth SIG. en er is
door Panasonic Corporation toestemming verleend voor het gebruik van het
handelsmerk. Overige handelsmerken en -namen zijn eigendom van ver-
schillende eigenaren.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Laat het audiosysteem niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als de
motor niet draait.
Voorkomen van schade aan het audiosysteem
Mors geen drank of ander soort vloeistof over het audiosysteem.
: Indien aanwezig
5-1. Basishandelingen
359
Stuurwieltoetsen audiosysteem
Sommige functies van het audiosysteem kunnen worden
bediend met behulp van de toetsen op het stuurwiel.
De werking kan verschillen afhankelijk van het type audio- of
navigatiesysteem. Raadpleeg de handleiding van het audio- of
navigatiesysteem voor meer informatie.
Bedienen van het audiosysteem met de stuurwieltoetsen
1
Volumetoets:
• Indrukken: verhogen/verla-
gen van het volume
• Ingedrukt houden: Volume
onafgebroken verhogen/ver-
lagen
Radio geselecteerd:
2
• Indrukken: selecteren van
5
een radiozender
• Ingedrukt houden: omhoog/
omlaag zoeken
CD-, MP3/WMA-disc-, Bluetooth®-, iPod- of USB-modus:
• Indrukken: selecteren van een nummer/bestand
• Ingedrukt houden: selecteren van een map of album
(MP3/
WMA-disc, Bluetooth®, iPod of USB)
3
Toets MODE:
• Indrukken: inschakelen van het systeem, selecteren van een
audiobron
• Ingedrukt houden: het geluid van de actuele weergave wordt
gedempt of de actuele weergave wordt onderbroken. Houd de
toets nogmaals ingedrukt om het dempen of onderbreken onge-
daan te maken.
WAARSCHUWING
Beperk de kans op ongevallen
Neem bij het bedienen van de toetsen op het stuurwiel de nodige voorzich-
tigheid in acht.
360
5-1. Basishandelingen
AUX-aansluiting/USB-aansluiting
Sluit een iPod, USB-geheugen of draagbare audiospeler aan op
de AUX/USB-aansluiting zoals hieronder aangegeven. Druk op
de toets MODE om iPod, USB of AUX te selecteren.
Aansluiten via de AUX-aansluiting/USB-aansluiting
iPod
Open het afdekkapje door erop
te drukken en sluit een iPod
aan met behulp van een iPod-
kabel.
Als de iPod niet is ingeschakeld,
schakel deze dan alsnog in.
USB-geheugen
Open het afdekkapje door erop te drukken en sluit een USB-geheu-
gen aan.
Als het USB-geheugen niet is ingeschakeld, schakel dit dan alsnog in.
Draagbare audiospeler
Open het afdekkapje door erop te drukken en sluit een draagbare
audiospeler aan.
Als de draagbare audiospeler niet is ingeschakeld, schakel deze dan
alsnog in.
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden
Sluit geen apparaat aan en bedien het apparaat niet.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
1 посетитель считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности