Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 7

4-5. Toyota Safety Sense
295
Werkingsvoorwaarden
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en oordeelt dat een aan-
rijding aan de voorzijde met een voertuig waarschijnlijk is.
De verschillende functies werken bij de volgende snelheden:
Pre-Crash-waarschuwing:
• De rijsnelheid is ongeveer 15 tot 140 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer 15
km/h of groter.
Pre-Crash Brake Assist:
• De rijsnelheid is ongeveer 30 tot 80 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer 30
km/h of groter.
Pre-Crash Brake-systeem:
• De rijsnelheid is ongeveer 10 - 80 km/h.
• Het snelheidsverschil tussen uw auto en een voorligger is ongeveer 10
km/h of groter.
4
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk niet:
Als een accupool is losgenomen en weer aangesloten en er vervolgens
gedurende een bepaalde tijd niet met de auto is gereden
Als de selectiehendel in stand R wordt gezet
Als de VSC wordt uitgeschakeld (alleen de Pre-Crash Safety-waarschu-
wingsfunctie werkt)
Uitschakelen van de Pre-Crash Safety Brake-functie
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl de Pre-Crash Safety
Brake-functie in werking is, wordt deze functie uitgeschakeld:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt.
• Er wordt een scherpe stuurbeweging gemaakt of het stuurwiel wordt plot-
seling gedraaid.
Als de auto wordt stilgezet door de Pre-Crash Safety Brake-functie, wordt
de werking van de functie uitgeschakeld wanneer de auto ongeveer 2
seconden stilstaat.
296
4-5. Toyota Safety Sense
Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
In bepaalde situaties, zoals de onderstaande, oordeelt het systeem mogelijk
dat een aanrijding aan de voorzijde waarschijnlijk is en treedt het in werking.
• Wanneer een tegenligger wordt
gepasseerd die stilstaat om rechts of
links af te slaan
• Bij het passeren van een tegenligger
in een bocht naar links of rechts
• Bij het rijden op een weg waarbij de
relatieve positie van de voorligger in
een naastgelegen rijstrook kan veran-
deren, bijvoorbeeld op een bochtige
weg
• Wanneer een voorligger snel wordt
genaderd
• Als de voorzijde van de auto omhoog of omlaag gaat, bijvoorbeeld op
een oneffen of golvend wegdek
4-5. Toyota Safety Sense
297
• Als een voertuig of een vast object
van zeer dichtbij wordt gepasseerd
• Als er een voertuig of object langs de
weg staat aan het begin van een
bocht
• Bij het rijden op een smalle rijbaan omringd door constructies, zoals een
tunnel of een stalen brug
4
• Als er een reflecterend object (put-
deksel, stalen plaat, enz.), traptreden,
kuil of een verhoging in het wegdek of
langs de weg aanwezig is
• Bij het onder lage constructies doorrij-
den (laag plafond, verkeersbord enz.)
• Als er een vast object (viaduct, ver-
keersbord, reclamebord, straatver-
lichting, enz.) boven aan een omhoog
lopende weg aanwezig is
298
4-5. Toyota Safety Sense
• Bij het snel naderen van een slag-
boom van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open en dicht
gaat
• Bij het wassen van de auto in een wasstraat
• Bij het naderen van een laag han-
gend object dat in contact kan komen
met de auto, zoals een spandoek,
boomtakken of hoog gras
• Als de auto wordt geraakt door water,
sneeuw, stof, enz. dat wordt opgewor-
pen door een voorligger
• Bij het rijden door stoom of rook
• Als er patronen of verf op de weg of een muur aanwezig zijn die ten
onrechte aangezien kunnen worden voor een auto
• Wanneer de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag staat
4-5. Toyota Safety Sense
299
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor, enz. is blootge-
steld aan hevige schokken
• Wanneer de auto geparkeerd staat op
een plaats waar zich een laaghan-
gend voorwerp bevindt ter hoogte van
de sensor voor
• Als de voorruit bedekt is met regen-
druppels, enz.
4
300
4-5. Toyota Safety Sense
Situaties waarin het systeem mogelijk niet goed werkt
In sommige situaties, zoals de onderstaande, wordt een voertuig mogelijk
niet gesignaleerd door de sensor voor, waardoor het systeem niet goed
werkt:
• Als een tegenligger de auto nadert
• Bij het naderen van de zijkant of voorkant van een voertuig
• Als de achterzijde van de voorligger smal is, zoals een lege truck
• Als de voorligger een lage achterzijde
heeft, zoals een oprijwagen
• Als de voorligger een lading vervoert die uitsteekt voorbij de achterbum-
per
• Als de voorligger een extreem grote
bodemvrijheid heeft
• Als de voorligger een onregelmatige vorm heeft, zoals een tractor of een
zijspan
• Als de zon of ander licht rechtstreeks op een voorligger schijnt
• Als een voertuig de auto snijdt of plot-
seling opdoemt van naast een ander
voertuig
• Als de voorligger een abrupte beweging maakt (zoals een uitwijkmanoeu-
vre, plotseling versnellen of afremmen)
• Bij het plotseling invoegen vlak achter een voorligger
4-5. Toyota Safety Sense
301
• Als de voorligger zich niet direct voor
uw auto bevindt
• Bij slecht weer zoals bij hevige regen,
mist, sneeuw of een zandstorm.
• Als de auto wordt geraakt door water, sneeuw, stof, enz. dat wordt opge-
worpen door een voorligger
4
• Bij het rijden door stoom of rook waardoor voorliggers moeilijk te zien zijn
• Bij het rijden in een omgeving waarbij de helderheid van het omgevings-
licht plotseling verandert, zoals bij het in- of uitrijden van een tunnel
• Wanneer een zeer fel licht, bijvoor-
beeld de zon of de koplampen van
tegemoetkomend verkeer, recht-
streeks in de sensor voor schijnt
• Als er weinig omgevingslicht is, zoals
tijdens de schemering, of 's nachts of
in een tunnel
• Tijdens het rijden in een bocht en gedurende een bepaalde tijd na het rij-
den in een bocht
302
4-5. Toyota Safety Sense
• Wanneer uw auto slipt
• Wanneer de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag staat
• Als de wielen niet goed zijn uitgelijnd
• Als de sensor voor wordt gehinderd door een ruitenwisserblad
• De auto schommelt
• Er wordt gereden met extreem hoge snelheden
• Wanneer er wordt gereden op wegen met scherpe bochten of een onre-
gelmatig wegdek
• Wanneer de voorligger het laserlicht slecht reflecteert
• Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor, enz. is blootge-
steld aan hevige schokken
In sommige situaties, zoals de onderstaande, kan wellicht onvoldoende
remkracht worden gerealiseerd, waardoor het systeem mogelijk niet goed
werkt:
• Als de remfuncties niet optimaal kunnen functioneren, bijvoorbeeld door-
dat onderdelen van het remsysteem extreem koud of warm, of nat zijn
• Als de auto niet goed onderhouden wordt (extreem versleten remdelen of
banden, onjuiste bandenspanning enz.)
• Als er met de auto gereden wordt op grind of een andere gladde onder-
grond
4-5. Toyota Safety Sense
303
Als het waarschuwingslampje PCS knippert of gaat branden en er een
waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedis-
play
Het Pre-Crash Safety-systeem is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is
mogelijk een storing aanwezig in het systeem.
In de volgende situaties gaat het waarschuwingslampje uit, verdwijnt de
melding en werkt het systeem weer normaal als weer aan de normale wer-
kingsvoorwaarden wordt voldaan:
• Wanneer het gebied rondom de sensor voor heet is, bijvoorbeeld in de
zon
• Wanneer de voorruit is beslagen of wanneer er condens of ijs op de voor-
ruit zit (→Blz. 424)
• Wanneer u rijdt in omstandigheden waarin de sensor voor een object niet
kan signaleren zoals in het donker ('s nachts op een onverlichte weg),
wanneer fel licht in de sensor schijnt of in de sneeuw of in de mist.
• Wanneer de sensor voor of het gebied rondom de sensor koud is, bijvoor-
beeld in een extreem koude omgeving
• Als het gebied vóór de sensor voor wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld wan-
4
neer de motorkap is geopend
Als het waarschuwingslampje PCS blijft knipperen of branden, of als de
waarschuwingsmelding niet verdwijnt, is er mogelijk een storing aanwezig in
het systeem. Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de VSC wordt uitgeschakeld
Als de TRC en VSC zijn uitgeschakeld (→Blz. 346), worden ook de functies
Pre-Crash Safety Brake Assist en Pre-Crash Safety Brake uitgeschakeld.
De Pre-Crash Safety-waarschuwingsfunctie werkt echter nog.
Het waarschuwingslampje PCS gaat branden en de melding “Pre-Crash
Brake is disabled due to VSC OFF.” (Pre-Crash Brake-systeem is uitge-
schakeld i.v.m. VSC OFF) wordt weergegeven op het multi-informatiedis-
play.
304
4-5. Toyota Safety Sense
LDA (Lane Departure Alert)
Overzicht van de functie
Als wordt gereden op wegen met witte (gele) lijnen, waarschuwt deze
functie de bestuurder als de auto de rijstrook dreigt te verlaten.
Het LDA-systeem herkent zicht-
bare witte
(gele) lijnen met de
sensor voor aan de bovenzijde
van de voorruit.
Lane Departure Alert-functie
Wanneer het systeem vaststelt
dat de auto de rijstrook dreigt te
verlaten, wordt een waarschuwing
weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay en klinkt de waar-
schuwingszoemer
om de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer de waarschuwingszoe-
mer klinkt, controleer dan de situa-
tie op de weg en bedien het
stuurwiel voorzichtig om weer naar
het midden tussen de witte (gele)
lijnen terug te keren.
: Indien aanwezig
4-5. Toyota Safety Sense
305
WAARSCHUWING
Voordat u het LDA-systeem gebruikt
Vertrouw niet uitsluitend op het LDA-systeem. De LDA is geen systeem dat
de auto automatisch bestuurt of de hoeveelheid aandacht die moet worden
besteed aan het gebied voor de auto beperkt. De bestuurder dient altijd vol-
ledige verantwoordelijkheid te nemen voor een veilig rijgedrag door de
omgeving steeds goed in de gaten te houden en het stuurwiel te bedienen
om de rijrichting van de auto te corrigeren. Zorg ook voor voldoende pauzes
als u moe bent, bijvoorbeeld als u langere tijd heeft gereden.
Als u niet op de juiste manier rijdt en niet goed oplet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Onbedoelde werking van de LDA vermijden
Als u het LDA-systeem niet gebruikt, zet het systeem dan uit met de toets
LDA.
Voorkomen van storingen in het LDA-systeem en onbedoeld uitge-
voerde handelingen
4
Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers op
het lampglas.
Breng geen wijzigingen aan de wielophanging, enz. aan. Als de wielop-
hanging moet worden vervangen, neem dan contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige.
Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
306
4-5. Toyota Safety Sense
Inschakelen van het LDA-systeem
Druk op de toets LDA om het
LDA-systeem in te schakelen.
Het controlelampje LDA gaat bran-
den en er wordt een melding weer-
gegeven
op
het
multi-
informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets LDA
om het LDA-systeem uit te schake-
len.
Als het LDA-systeem wordt in- of
uitgeschakeld, blijft de status van
het LDA-systeem de volgende keer
dat het hybridesysteem wordt
gestart ongewijzigd
Weergave op het multi-informatiedisplay
Binnenzijde van de weergege-
Binnenzijde van de weergege-
ven witte lijnen is wit
ven witte lijnen is zwart
Dit geeft aan dat het systeem
Dit geeft aan dat het systeem
witte (gele) lijnen herkent. Als de
witte
(gele) lijnen niet kan her-
auto de rijstrook verlaat, knippert
kennen of tijdelijk is uitgescha-
de witte lijn die wordt weergege-
keld.
ven aan de zijde waar de auto de
strook verlaat oranje.
4-5. Toyota Safety Sense
307
Als “Check LDA system” (controleer LDA-systeem) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Als het controlelampje LDA niet gaat branden wanneer de toets LDA wordt
ingedrukt om het systeem in te schakelen, is er mogelijk een storing aanwe-
zig in het systeem. Laat uw auto direct controleren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Werkingsvoorwaarden
Deze functie werkt wanneer aan alle onderstaande voorwaarden wordt vol-
daan.
De LDA is ingeschakeld.
De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h of hoger.
Het systeem herkent witte (gele) lijnen.
De breedte van de rijstrook is ten minste ongeveer 3 m.
De richtingaanwijzerschakelaar wordt niet bediend.
Er wordt gereden op een rechte weg of in een flauwe bocht met een straal
4
van meer dan ongeveer 150 m.
Er worden geen systeemstoringen gesignaleerd. (→Blz. 541)
Tijdelijk uitschakelen van functies
Als niet langer aan de werkingsvoorwaarden wordt voldaan, wordt een functie
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld. Als echter weer aan de werkingsvoorwaarden
wordt voldaan, wordt de werking van de functie automatisch hervat.
Lane Departure Alert-functie
De waarschuwingszoemer is mogelijk slecht te horen door geluiden van bui-
ten, afspelen van muziek, enz.
Er bevinden zich maar aan één kant van de weg witte (gele) lijnen
Het LDA-systeem zal niet werken voor de zijde waar geen witte (gele) lijnen
konden worden herkend.
Nadat de auto in de zon heeft gestaan
Het LDA-systeem is mogelijk niet beschikbaar en er wordt gedurende een
bepaalde tijd na het wegrijden een waarschuwingsmelding weergegeven. Als
de temperatuur in de auto daalt en de temperatuur rondom de sensor voor
(→Blz. 287) weer geschikt is voor de werking ervan, worden het systeem
geactiveerd.
Als er slechts aan één zijde van de auto rijstrookmarkeringen aanwezig
zijn
De Lane Departure Warning-functie zal niet werken voor de zijde waar geen
rijstrookmarkeringen konden worden herkend.
308
4-5. Toyota Safety Sense
Omstandigheden waaronder de functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties signaleert de sensor voor witte (gele) lijnen mogelijk
niet en werken verschillende functies mogelijk niet normaal.
Er zijn schaduwen op de weg die parallel lopen aan de witte (gele) lijnen of
deze bedekken.
Er wordt met de auto gereden in een gebied zonder witte (gele) lijnen, zoals
voor een tolboom of kaartautomaat of op een kruising.
De witte (gele) lijnen zijn onderbroken of er zijn kattenogen (reflecterende
markeringen) of stenen aanwezig.
De witte (gele) lijnen zijn niet of moeilijk te zien door zand, enz.
Er wordt met de auto gereden op een wegdek dat nat is door regen, plas-
sen, enz.
De verkeerslijnen zijn geel (waardoor ze mogelijk moeilijker te herkennen
zijn dan witte lijnen).
De witte (gele) lijnen lopen over een stoeprand, enz.
Er wordt met de auto gereden op een helder oppervlak, zoals beton.
Er wordt met de auto gereden op een oppervlak dat helder is als gevolg van
gereflecteerd licht, enz.
Er wordt met de auto gereden in een gebied waar de helderheid plotseling
verandert, zoals bij in- en uitgangen van tunnels.
Licht van de koplampen van een tegenligger, de zon, enz. dringt de camera
binnen.
Er wordt met de auto gereden op een plaats waar de weg zich splitst, wegen
samenkomen, enz.
Er wordt gereden op een helling.
Er wordt gereden op een weg die naar links of rechts helt of op een bochtige
weg.
Er wordt gereden op een onverharde of ongelijkmatige weg.
Er wordt gereden in een scherpe bocht.
De rijstrook is zeer smal of breed.
De auto helt sterk over door het vervoeren van zware bagage of door een
onjuiste bandenspanning.
De afstand tot de voorligger is extreem kort.
De auto beweegt vaak op en neer ten gevolge van de wegomstandigheden
tijdens het rijden (slechte wegen of naden in het wegdek).
De koplampglazen zijn vuil en laten 's nachts weinig licht door, of de licht-
bundel wijkt af.
De auto is net van rijstrook gewisseld of een kruising overgestoken.
Waarschuwingsmeldingen voor het LDA-systeem
Waarschuwingsmeldingen worden gebruikt om een storing in het systeem
aan te geven of om de bestuurder tijdens het rijden te waarschuwen.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 114
4-5. Toyota Safety Sense
309
Automatic High Beam-systeem
Het Automatic High Beam-systeem maakt gebruik van een inge-
bouwde sensor voor om de helderheid van bijvoorbeeld de
straatverlichting en de verlichting van tegenliggers en voorlig-
gers te meten, en schakelt indien nodig automatisch het groot-
licht in of uit.
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Automatic High Beam-systeem
Vertrouw niet uitsluitend op het Automatic High Beam-systeem. Rijd altijd
voorzichtig, houd hierbij de omgeving in de gaten en schakel indien nodig
handmatig het grootlicht in of uit.
Voorkomen van onjuiste werking van het Automatic High Beam-sys-
4
teem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van het Automatic High Beam-systeem
Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand
staat.
Het controlelampje van het Auto-
matic High Beam-systeem gaat
branden als de koplampen auto-
matisch worden ingeschakeld om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld.
: Indien aanwezig
310
4-5. Toyota Safety Sense
Handmatig in- en uitschakelen van het grootlicht
Dimlicht inschakelen
Trek de hendel naar u toe,
zodat deze in de oorspronke-
lijke stand terugkomt.
Het controlelampje van het
Automatic High Beam-systeem
dooft.
Duw de hendel van u af om het
Automatic High Beam-systeem
weer in te schakelen.
Grootlicht inschakelen
Zet de lichtschakelaar in stand
Het controlelampje van het
Automatic High Beam-systeem
dooft en het controlelampje van
het grootlicht gaat branden.
4-5. Toyota Safety Sense
311
Voorwaarden voor het automatisch in- of uitschakelen van het grootlicht
Als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan, wordt het grootlicht
automatisch ingeschakeld (na ongeveer 1 seconde):
• De rijsnelheid is ongeveer 40 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of
achterlichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op de weg voor u.
Als aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt het groot-
licht automatisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 30 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de koplampen of achterlichten inge-
schakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op de weg voor u.
Detectie-informatie sensor voor
In de volgende situaties wordt het grootlicht mogelijk niet automatisch uitge-
4
schakeld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers aan het zicht zijn onttrokken als gevolg
van een reeks bochten, wegafscheidingen of bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen uit de rechter tegemoetkomende rij-
strook op een brede weg
• Wanneer er tegenliggers of voorliggers met uitgeschakelde verlichting
zijn
Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld als een tegenligger wordt gesig-
naleerd die zijn mistlampen aan heeft terwijl zijn koplampen uit zijn.
Door de aanwezigheid van huisverlichting, straatverlichting, verkeerslichten
of verlichte billboards of verkeersborden wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het dimlicht mogelijk ingeschakeld.
De volgende factoren kunnen van invloed zijn op de reactietijd voor het in-
of uitschakelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenlig-
gers en voorliggers
• De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant
werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten, toestand van het
wegdek, enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
Het grootlicht kan op voor de bestuurder onverwachte momenten worden
in- en uitgeschakeld.
Fietsen of vergelijkbare objecten worden mogelijk niet gesignaleerd.
312
4-5. Toyota Safety Sense
In de onderstaande situaties kan het systeem de helderheid van het omge-
vingslicht mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blijven de dimlichten moge-
lijk branden of zorgt het grootlicht mogelijk voor problemen bij voetgangers,
tegenliggers of voorliggers of anderen. In dergelijke gevallen moet handma-
tig worden geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
Bij slecht weer (regen, sneeuw, mist, zandstormen, enz.)
Het zicht door de voorruit wordt belemmerd door damp, wasem, ijs, vuil,
enz.
De voorruit is gebarsten of beschadigd.
De sensor voor is vervormd of vuil.
De temperatuur van de sensor voor is extreem hoog.
De helderheid van het omgevingslicht komt overeen met die van koplam-
pen, achterlichten of mistlampen.
Tegenliggers hebben de koplampen of voorliggers hebben de achterlich-
ten niet ingeschakeld of de lampen zijn vuil, hebben een andere kleur of
zijn niet correct afgesteld.
In gebieden waar lichte en donkere stukken elkaar afwisselen.
Als geregeld en herhaaldelijk over stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een slecht of oneffen wegdek (zoals klinker-
wegen, zandwegen, enz.).
Als geregeld en herhaaldelijk over bochtige wegen wordt gereden.
Er bevindt zich een sterk spiegelend voorwerp, zoals een spiegel, voor
de auto.
De achterzijde van een voorligger is sterk spiegelend, zoals een contai-
ner op een truck.
De koplampen van de auto zijn beschadigd of vuil of zijn niet correct
afgesteld.
De auto helt naar één kant over door bijvoorbeeld een lekke band of ligt
aan de achterzijde wat lager doordat een aanhangwagen is aangekop-
peld.
Er wordt herhaaldelijk en op een abnormale manier geschakeld tussen
dimlicht en grootlicht.
De bestuurder meent dat andere bestuurders of voetgangers last hebben
van het grootlicht.
4-5. Toyota Safety Sense
313
RSA (Road Sign Assist)
Overzicht van de functie
De RSA herkent bepaalde verkeersborden door gebruik te maken van
de sensor voor en voorziet de bestuurder via het multi-informatiedis-
play van informatie.
Als het systeem vaststelt dat de snelheidslimiet wordt overschreden,
of wanneer er bijvoorbeeld verboden acties ten opzichte van de her-
kende verkeersborden worden uitgevoerd, wordt de bestuurder m.b.v.
een waarschuwingsdisplay en waarschuwingszoemer gewaar-
schuwd*.
*: U kunt deze instelling aan uw persoonlijke voorkeur aanpassen.
Sensor voor
4
: Indien aanwezig
314
4-5. Toyota Safety Sense
Weergave op het multi-informatiedisplay
Nadat een verkeersbord door de sensor voor is herkend, wordt deze
op het multi-informatiedisplay weergegeven wanneer de auto het ver-
keersbord passeert.
● Wanneer de informatie van het
ondersteunende systeem wordt
geselecteerd, kunnen er maxi-
maal 3 verkeersborden worden
weergegeven. (→Blz. 111)
● Wanneer andere informatie dan
van het ondersteunende sys-
teem wordt geselecteerd, wordt
een verkeersbord met de snel-
heidslimiet of een verkeers-
bord voor einde van alle
verboden weergegeven.
(→Blz. 111)
Er wordt geen verkeersbord voor
een inhaalverbod of met de snel-
heidslimiet met een aanvullend
teken weergegeven. Als er echter
andere verkeersborden dan die
met de maximaal toegestane snel-
heid worden herkend, worden deze
trapsgewijs weergegeven onder
het verkeersbord met de maxi-
maal toegestane snelheid.
4-5. Toyota Safety Sense
315
Soorten herkende verkeersborden
De volgende soorten verkeersborden, inclusief elektronische ver-
keersborden en knipperende verkeersborden, worden herkend.
Niet-officiële (niet aan het Verdrag van Wenen voldoende) of recente-
lijk geïntroduceerde verkeersborden worden mogelijk niet herkend.
Type
Multi-informatiedisplay
Begin/einde snelheidslimiet*1
Regen
Snelheidslimiet met
aanvullend teken
4
(Gelijktijdig met
snelheidslimiet
IJs
weergegeven)
Oprit/afrit*2
Er is een
(Voorbeeld display)
aanvullend teken
(Inhoud wordt niet
herkend)
Begin/einde inhaalverbod
Einde alle verboden
(Einde van alle verboden. Terugkeer naar
de standaard verkeersregelgeving.)
*1: Een verkeersbord met een snelheidslimiet hoger dan 130 wordt mogelijk
niet herkend; er wordt mogelijk een verkeerde snelheidslimiet weergege-
ven.
*2: Als de richtingaanwijzers bij het wisselen van rijstrook niet worden
bediend, wordt het teken niet weergegeven.
316
4-5. Toyota Safety Sense
Waarschuwingsdisplay
In de volgende situaties waarschuwt het RSA-systeem de bestuurder
m.b.v. een waarschuwingsdisplay.
● Wanneer de rijsnelheid de drempelwaarde voor de snelheidswaar-
schuwing in relatie tot de maximumsnelheid op het op het multi-
informatiedisplay weergegeven verkeersbord overschrijdt, veran-
dert de kleur van het verkeersbord.
● Als wordt gesignaleerd dat uw auto een ander voertuig inhaalt ter-
wijl er een verkeersbord voor een inhaalverbod wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay, gaat het verkeersbord knipperen.
Afhankelijk van de situatie wordt de verkeerssituatie (richting en snel-
heid van het verkeer en hoeveelheid verkeer) mogelijk niet goed
gesignaleerd en werkt het waarschuwingsdisplay mogelijk niet goed.
Automatisch uitschakelen van weergave verkeersborden RSA
In de volgende situaties worden een of meer verkeersborden automatisch uit-
geschakeld.
Een nieuw verkeersbord wordt over een bepaalde afstand niet herkend.
De weg verandert als gevolg van een afslag naar links of rechts, enz.
Afhankelijk van de situatie wordt het rijgedrag (keren, rijstrookwisseling,
enz.) mogelijk niet goed gesignaleerd en werkt het automatisch uitschake-
len mogelijk niet goed.
4-5. Toyota Safety Sense
317
Omstandigheden waaronder de functie mogelijk niet goed werkt of niet
goed signaleert
In de volgende situaties werkt de RSA niet normaal en worden verkeersbor-
den mogelijk niet herkend, worden onjuiste verkeersborden weergegeven,
enz. Dit duidt echter niet op een storing.
De sensor voor is niet goed uitgelijnd doordat de sensor, enz. is blootge-
steld aan hevige schokken.
Er zit(ten) vuil, sneeuw, stickers, enz. op de voorruit in de buurt van de sen-
sor voor.
Onder barre weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of zandstormen
Licht van een tegenligger, de zon, enz. dringt de sensor voor binnen.
Het verkeersbord is klein, vuil, vervaagd, gekanteld of krom of, in geval van
een elektronisch verkeersbord, het contrast is slecht.
Het verkeersbord gaat helemaal of gedeeltelijk verscholen achter boombla-
deren, een paal, o.i.d.
Het verkeersbord is alleen voor korte tijd zichtbaar voor de sensor voor.
4
De omgeving (bij afslaan, rijstrookwisseling, enz.) wordt onjuist beoordeeld.
Ook wanneer een verkeersbord niet van toepassing is op de rijstrook waar
op dat moment op wordt gereden, staat dit bord wel direct na een vertakking
van de snelweg of bij een aangrenzende rijstrook net voordat rijstroken
samenkomen.
Er zitten stickers op de achterzijde van de voorligger.
Er wordt een verkeersbord herkend dat lijkt op een verkeersbord dat com-
patibel is met het systeem.
Er wordt met de auto in een land gereden waar het verkeer aan de andere
kant rijdt.
Mogelijk worden verkeersborden met de snelheidslimiet voor parallelwegen
gesignaleerd en weergegeven (wanneer deze in het zicht van de sensor
voor staan) terwijl de auto op de hoofdweg rijdt.
Mogelijk worden verkeersborden met de maximaal toegestane snelheid
voor afslagen van rotondes gesignaleerd en weergegeven (wanneer deze in
het zicht van de sensor voor staan) terwijl de auto op de rotonde rijdt.
De snelheidsinformatie die op het instrumentenpaneel wordt weergegeven
verschilt mogelijk met de informatie die wordt weergegeven op het naviga-
tiesysteem (indien aanwezig) als gevolg van de gebruikte kaartgegevens
van het navigatiesysteem.
318
4-5. Toyota Safety Sense
Rijden in een land met een andere eenheid voor snelheid
Aangezien de RSA verkeersborden herkent aan de hand van de ingestelde
eenheid voor snelheid, is het noodzakelijk om de ingestelde eenheid van het
instrumentenpaneel te wijzigen. Stel de ingestelde eenheid van het instru-
mentenpaneel in op de eenheid van snelheid van de verkeersborden op de
actuele locatie. (→Blz. 616)
In-/uitschakelen van het systeem
1
Selecteer
op het instelscherm
(→Blz. 117)
Druk op de Enter/Set-toets van de
2
bedieningstoetsen van het instrumen-
tenpaneel.
Weergave verkeersbord snelheidslimiet
Als het contact de laatste keer UIT werd gezet terwijl er een verkeersbord
met de maximaal toegestane snelheid op het multi-informatiedisplay werd
weergegeven, wordt datzelfde verkeersbord weer weergegeven wanneer het
contact AAN wordt gezet.
Als op het multi-informatiedisplay “Check RSA System” (controleer
RSA-systeem) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto direct con-
troleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen voor het waarschuwingsdisplay, de waarschuwingszoemer*,
de drempelwaarde voor de waarschuwing voor te hard rijden, enz. kunnen
worden gewijzigd. (Systeem met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeurs-
instellingen: →Blz. 616)
*: Als de snelheidslimiet met aanvullend teken wordt overschreden, werkt de
waarschuwingszoemer niet.
WAARSCHUWING
Voordat u de RSA gebruikt
Vertrouw niet uitsluitend op het RSA-systeem. De RSA is een systeem dat
de bestuurder ondersteunt middels het bieden van informatie, maar het is
geen vervanging van het eigen inzicht en de oplettendheid van de bestuur-
der. Rijd voorzichtig door altijd goed op de verkeersregels te letten.
Onjuist of nalatig rijgedrag kan resulteren in een ongeval.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
319
Cruise control
Overzicht van functies
Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehou-
den zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden bediend.
1
Controlelampjes
2
Cruise control-schakelaar
4
Instellen van de rijsnelheid
Druk op de toets ON-OFF om
1
de cruise control in te schake-
len.
Het controlelampje cruise control
gaat branden.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Accelereer of decelereer met
2
behulp van het gaspedaal naar
de gewenste rijsnelheid (hoger
dan ongeveer 40 km/h) en druk
de hendel naar beneden om de
snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control
SET gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat
de hendel wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid.
: Indien aanwezig
320
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de
gewenste snelheid wordt bereikt.
1
Verhogen van de snelheid
2
Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel
kort in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel
in de gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Met ongeveer 1,6 km/h, telkens als de hendel wordt bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of ver-
laagd totdat de hendel wordt losgelaten.
Uitschakelen en hervatten van de constante-snelheidsregeling
1
Door de hendel naar u toe te
trekken wordt de constante-
snelheidsregeling
uitgescha-
keld.
De snelheidsregeling wordt even-
eens uitgeschakeld als het rempe-
daal wordt ingetrapt.
Door de hendel omhoog te
2
drukken wordt de constante-
snelheidsregeling hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 40 km/h.
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
321
De cruise control kan worden gebruikt als
Schakelstand D is geselecteerd.
De rijsnelheid hoger is dan ongeveer 40 km/h.
Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren. Na het accelereren gaat de auto
weer rijden met de ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid kan zelfs worden verhoogd zonder de cruise control
uit te schakelen, door eerst naar de gewenste snelheid te accelereren en
vervolgens de hendel omlaag te drukken om de nieuwe snelheid in te stel-
len.
Automatisch uitschakelen van de cruise control
De cruise control wordt automatisch uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer dan ongeveer 16 km/h onder de inge-
stelde snelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard.
4
Werkelijke rijsnelheid is lager dan ongeveer 40 km/h.
De VSC is geactiveerd.
VSC+ is geactiveerd.
If “Check cruise control system.” (controleer cruise control-systeem)
wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het systeem in te schakelen.
Als er geen snelheid kan worden geprogrammeerd of de cruise control direct
na het activeren weer wordt uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in het
cruise control-systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
322
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
WAARSCHUWING
Onbedoeld inschakelen van de cruise control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties.
Als u dat wel doet, verliest u mogelijk de controle waardoor een ongeval
met ernstig letsel kan ontstaan.
In druk verkeer
Op wegen met scherpe bochten
Op slingerende wegen
Op wegen die door regen, ijs of sneeuw glad zijn
Op steile hellingen
Bij het afdalen van een steile helling kan de rijsnelheid de ingestelde snel-
heid overschrijden.
Bij het rijden met een aanhangwagen of tijdens het slepen in een noodge-
val
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
323
Toyota Parking Assist-sensor
Auto's zonder navigatie-/multimediasysteem:
De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en ach-
teruit inparkeren in een garage wordt gemeten door sensoren en
wordt doorgegeven via het multi-informatiedisplay en een zoe-
mer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de
omgeving.
Auto's met navigatie-/multimediasysteem:
Raadpleeg de handleiding voor het navigatie- en multimediasys-
teem.
Soorten sensoren
4
1
Binnenste sensoren voor
4
Hoeksensoren achter
2
Hoeksensoren voor
5
Binnenste sensoren achter
3
Zijsensoren voor
: Indien aanwezig
324
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Inschakelen/uitschakelen van het Toyota Parking Assist Sen-
sor-systeem
Dit systeem kan worden ingeschakeld/uitgeschakeld via het multi-
informatiedisplay.
1
Ga naar het instelscherm (→Blz. 111) en druk op
/
van de
bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel om
te
selecteren.
2
Druk op
van de bedie-
ningstoetsen van het instru-
mentenpaneel
om het
systeem in of uit te schake-
len.
Als het systeem is ingescha-
keld, brandt het controle-
lampje van de Toyota
Parking Assist-sensor.
Weergave
Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt dit grafisch
weergegeven op het multi-informatiedisplay overeenkomstig de posi-
tie en afstand tot het obstakel.
1
Werking binnenste sensor voor
2
Werking sensoren en hoeksen-
soren voorzijde
3
Werking hoeksensor achter
4
Werking binnenste sensor ach-
ter
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
325
De afstandsweergave en zoemer
Als een sensor een obstakel signaleert, worden de richting van en de
afstand tot het obstakel bij benadering weergegeven en klinkt de zoe-
mer.
Hoeksensoren
Globale afstand tot
Multi-informatiedisplay
Zoemer
obstakel
50 - 37,5 cm
Gemiddeld
4
37,5 - 25 cm
Snel
Minder dan 25 cm
Continu
326
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
Zijsensoren voor
Globale afstand tot
Multi-informatiedisplay
Zoemer
obstakel
Minder dan 25 cm
Continu
Middelste sensoren
Globale afstand tot
Multi-informatiedisplay
Zoemer
obstakel
Voor: 100 - 55 cm
Langzaam
Achter: 150 - 55 cm
55 - 42,5 cm
Gemiddeld
42,5 - 30 cm
Snel
Minder dan 30 cm
Continu
4-6. Gebruik van de ondersteunende systemen
327
Detectiebereik van de sensoren
1
Ongeveer 100 cm
2
Ongeveer 150 cm
3
Ongeveer 25 cm
4
Ongeveer 50 cm
5
Ongeveer 50 cm
Het schema toont het detectiebe-
reik van de sensoren. Merk op dat
de sensoren geen obstakels kun-
nen detecteren die zich extreem
dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het
object.
4

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности