Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 6

262
4-2. Rijprocedures
Remwerking van de motor
Selecteer stand B om gebruik te maken van de motorremwerking.
Tijdens het rijden met hoge snelheden merkt u wellicht dat de vertraging
door de motorremwerking kleiner is dan bij conventionele auto's.
Rijd onder normale omstandigheden niet langdurig met de transmissie in
stand B.
Dit kan een ongunstige invloed op het brandstofverbruik hebben. Gebruik,
om dit te voorkomen, stand D voor normale rijomstandigheden.
Waarschuwingszoemer achteruitrijden
Wanneer de selectiehendel in stand R wordt gezet, klinkt er een zoemer om
de bestuurder te informeren dat schakelstand R is ingeschakeld.
Wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt terwijl de selectiehendel in
stand N staat.
Er klinkt een zoemer om de bestuurder te informeren dat schakelstand N is
ingeschakeld.
ECO-rijmodus
Wanneer het gaspedaal in de ECO-modus wordt ingetrapt, duurt het accele-
reren mogelijk langer dan normaal. Dit is normaal.
Schakelstanden
Wanneer het contact UIT staat, kan de schakelstand niet worden gewijzigd.
Wanneer het contact AAN staat (het hybridesysteem werkt niet), kan de
schakelstand alleen worden gewijzigd in N. De schakelstand wordt gewij-
zigd in N, zelfs wanneer de selectiehendel in stand D of R wordt gezet en
gehouden.
Wanneer het controlelampje READY brandt, kan de schakelstand worden
gewijzigd van P in D, N of R.
Wanneer het controlelampje READY knippert, kan de schakelstand vanuit
stand P niet gewijzigd worden, ook al wordt de selectiehendel bediend.
Wacht totdat het controlelampje READY na het knipperen blijft branden en
bedien vervolgens de selectiehendel nogmaals.
De schakelstand kan alleen vanuit D rechtstreeks gewijzigd worden naar B.
4-2. Rijprocedures
263
Alarmmeldingen
Als wordt getracht om de schakelstand te wijzigen door de selectiehendel in
een andere stand te zetten of op de schakelaar stand P te drukken in één van
de volgende situaties, klinkt er een zoemer en is schakelen niet meer moge-
lijk of wordt de schakelstand automatisch gewijzigd naar N. Selecteer in dat
geval een geschikte schakelstand.
Situaties waarbij schakelen niet mogelijk is:
• Als wordt getracht om vanuit P een andere stand in te schakelen door de
selectiehendel te bewegen zonder dat het rempedaal wordt ingetrapt.
• Als wordt getracht om de selectiehendel vanuit stand P of N in stand B te
zetten.
Situaties waarbij de schakelstand automatisch gewijzigd wordt naar N:
• Wanneer op de schakelaar voor stand P wordt gedrukt terwijl de auto
rijdt.*1
• Als wordt getracht de selectiehendel in stand R te zetten terwijl de auto
vooruitrijdt.*2
• Als wordt getracht de selectiehendel in stand D te zetten terwijl de auto
achteruitrijdt.*3
4
• Als wordt getracht om de selectiehendel vanuit stand R in stand B te zet-
ten.
*1: De schakelstand verandert mogelijk in P wanneer met zeer lage snelheid
wordt gereden.
*2: De schakelstand verandert mogelijk in R als met lage snelheid wordt
gereden.
*3: De schakelstand verandert mogelijk in D als met lage snelheid wordt
gereden.
Bij het rijden met ingeschakelde cruise control (indien aanwezig)
Ook wanneer er van de rijmodus naar de POWER-modus wordt geschakeld
om op de motor af te remmen, wordt de motorremwerking niet geactiveerd
omdat de cruise control niet wordt uitgeschakeld. (→Blz. 319)
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. waarschuwingszoemer achteruitrijden) kunnen worden
gewijzigd.
(Systeem met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 616)
264
4-2. Rijprocedures
WAARSCHUWING
Tijdens het rijden op een glad wegdek
Accelereer of wijzig de schakelstand niet plotseling.
Door plotseling afremmen op de motor kan de auto in een slip raken, wat
kan leiden tot een ongeval.
Selectiehendel
Verwijder de selectiehendelknop niet en gebruik uitsluitend de originele
Toyota selectiehendelknop. Hang ook niets aan de selectiehendel.
Hierdoor kan de selectiehendel niet in zijn oorspronkelijke positie terugke-
ren met mogelijk ongevallen tot gevolg wanneer de auto in beweging is.
Schakelaar stand P
Druk nooit op de schakelaar voor stand P terwijl de auto nog rijdt.
Als u op de schakelaar van stand P drukt terwijl u zeer langzaam rijdt (bv.
direct voordat u de auto tot stilstand brengt), kan de auto plotseling tot stil-
stand komen wanneer de schakelstand wijzigt naar P. Dit kan tot een onge-
val leiden.
4-2. Rijprocedures
265
OPMERKING
Situaties waarbij storingen in het regelsysteem voor stand P mogelijk
zijn
Als een van de volgende situaties zich voordoet, zijn er mogelijk storingen
in het regelsysteem voor stand P.
Breng de auto onmiddellijk op een veilige plaats met een vlakke ondergrond
tot stilstand, activeer de parkeerrem en neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay
verschijnt. (→Blz. 549)
Wanneer de positie-indicator uit blijft.
Lading batterijpakket (tractiebatterij)
Als schakelstand N geselecteerd is, wordt het batterijpakket (tractiebatterij)
niet geladen. Houd stand N niet gedurende langere tijd ingeschakeld, om te
voorkomen dat het batterijpakket leegraakt.
4
Als de selectiehendel niet uit stand P kan worden gezet
De kans bestaat dat de 12V-accu leeg is. Controleer in dit geval de 12V-
accu.
Aanwijzingen met betrekking tot het bedienen van de selectiehendel en
de schakelaar voor stand P
Bedien de selectiehendel en de schakelaar voor stand P niet herhaaldelijk
en snel achter elkaar.
De systeembeveiligingsfunctie kan worden ingeschakeld en het kan tijdelijk
niet mogelijk zijn om een andere stand dan stand P in te schakelen. Wacht
in dit geval even voordat u opnieuw probeert te schakelen.
266
4-2. Rijprocedures
Richtingaanwijzerschakelaar
Bedieningsinstructies
1
Rechts afslaan
2
Rijstrookwisseling naar rechts
(beweeg de hendel iets
omhoog en laat hem los)
De richtingaanwijzers aan de rech-
terzijde zullen drie keer knipperen.
Rijstrookwisseling naar links
3
(beweeg de hendel iets omlaag
en laat hem los)
De richtingaanwijzers aan de lin-
kerzijde zullen drie keer knipperen.
4
Links afslaan
De richtingaanwijzers kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
Als het controlelampje sneller knippert dan normaal
Controleer of er een lamp van de richtingaanwijzer voor of achter is doorge-
brand.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het aantal keren dat de richtingaanwijzers tijdens het veranderen van rij-
strook knipperen kan worden aangepast. (Systeem met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen →Blz. 616)
4-2. Rijprocedures
267
Parkeerrem
Bedieningsinstructies
1
Activeer de parkeerrem door de
parkeerremhendel
helemaal
aan te trekken terwijl u het rem-
pedaal intrapt.
Deactiveer de parkeerrem door
2
de hendel iets omhoog te trek-
ken en deze dan volledig naar
beneden te drukken terwijl u de
knop op de hendel ingedrukt
houdt.
4
Parkeren van de auto
→Blz. 226
Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem
Als de auto met een snelheid van ongeveer 5 km/h of meer rijdt met de par-
keerrem geactiveerd, klinkt er een zoemer.
“Release parking brake.” (deactiveer parkeerrem) wordt op het multi-informa-
tiedisplay weergegeven.
Gebruik in de winter
→Blz. 353
OPMERKING
Voordat u gaat rijden
Deactiveer de parkeerrem.
Als u gaat rijden terwijl de parkeerrem is geactiveerd, kunnen de onderde-
len van het remsysteem oververhit raken, waardoor de remprestaties in
negatieve zin kunnen worden beïnvloed en de onderdelen van het remsys-
teem sneller slijten.
268
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Lichtschakelaar
De koplampen kunnen handmatig of automatisch worden
bediend.
Bedieningsinstructies
Draai aan het uiteinde van de hendel om de verlichting als volgt in te
schakelen:
Type A
1
De
dagrijverlichting
wordt ingeschakeld.
(→Blz. 272)
2
De parkeerlichten voor,
achterlichten,
kente-
kenplaat- en dash-
boardverlichting gaan
branden.
3
De koplampen en alle
hierboven genoemde
verlichting gaan bran-
den.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
269
Type B
1
De koplampen, de
dagrijverlichting
(→Blz. 272) en alle ver-
lichting die hieronder
genoemd is, worden
automatisch in- en uit-
geschakeld.
(Wanneer het contact
AAN staat.)
2
De parkeerlichten voor,
achterlichten,
kente-
kenplaat- en dash-
boardverlichting gaan
branden.
4
3
De koplampen en alle
hierboven genoemde
verlichting gaan bran-
den.
4
De
dagrijverlichting
wordt ingeschakeld.
(→Blz. 272)
270
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Inschakelen van het grootlicht
Druk bij ingeschakelde koplam-
1
pen de hendel van u af om het
grootlicht in te schakelen.
Door de hendel weer in de midden-
stand te zetten, wordt het grootlicht
weer uitgeschakeld.
Trek de hendel naar u toe en
2
laat deze meteen weer los om
één keer met het grootlicht te
knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de koplampen in- of uitgeschakeld.
Follow Me Home-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de koplampen gedurende 30 seconden
worden ingeschakeld wanneer het contact UIT staat.
Trek nadat u het contact UIT hebt
gezet de hendel naar u toe en laat
hem los terwijl de lichtschakelaar
in de stand
(indien aanwe-
zig) of
staat.
De lichten doven onder de vol-
gende omstandigheden:
• Het contact wordt AAN gezet.
• De lichtschakelaar wordt inge-
schakeld.
• U trekt de lichtschakelaar naar u toe en laat hem los.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
271
Draaiknop koplampverstelling (auto's met halogeenkoplampen)
De koplamphoogte kan worden afgestemd op het aantal passagiers in
de auto en de mate van belading.
1
Verhogen van de koplamp-
hoogte
2
Verlagen van de koplamp-
hoogte
Aanwijzing voor instellen van de koplamphoogte
Aantal inzittenden en hoeveelheid bagage
Stand knop
4
Inzittenden
Hoeveelheid bagage
Bestuurder
Geen
0
Bestuurder en
Geen
0
voorpassagier
Alle zitplaatsen bezet
Geen
1,5
Alle zitplaatsen bezet
Maximale belading
2,5
Bestuurder
Maximale belading
3,5
272
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te maken voor andere weggebruikers,
wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt gedeactiveerd met de lichtschakelaar
uit of in de stand
(Brandt helderder dan de parkeerlichten voor.)
Dagrijverlichting is niet ontworpen voor gebruik in het donker.
Sensor koplampregeling (indien aanwezig)
De werking van de sensor kan in nega-
tieve zin beïnvloed worden als er iets over
de sensor heen geplaatst wordt of als er
iets op de ruit wordt aangebracht waar-
door de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist functio-
neert.
Automatisch uitschakelsysteem verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
of
staat: De koplampen
en mistlampen voor worden automatisch uitgeschakeld als het contact UIT
wordt gezet.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: Alle verlichting wordt auto-
matisch uitgeschakeld als het contact UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te schakelen, het contact AAN of zet de licht-
schakelaar een keer in stand OFF en daarna terug in stand
of
Zoemer verlichting
Een zoemer klinkt als het contact UIT of in stand ACC staat en het bestuur-
dersportier geopend wordt terwijl de verlichting is ingeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
273
Automatische verticale koplampverstelling (auto's met led-koplampen)
De koplamphoogte wordt automatisch geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te voorkomen.
Energiebesparende functie
Onder de volgende omstandigheden gaat de overige verlichting na 20 minu-
ten automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt:
De koplampen en/of achterlichten branden.
Het contact wordt in stand ACC of UIT gezet.
De lichtschakelaar staat in stand
of
Deze functie wordt onder de volgende omstandigheden uitgeschakeld:
Wanneer het contact AAN wordt gezet.
Wanneer de lichtschakelaar wordt bediend.
Wanneer een portier wordt geopend of gesloten.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
4
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
→Blz. 616)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de 12V-accu
Laat de verlichting niet langer ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
274
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor uitstekend zicht bij ongunstige
rijomstandigheden, zoals bij regen of mist.
Schakelaar mistachterlicht
1
Schakelt het mistachter-
licht uit
2
Schakelt het mistachter-
licht in
Als de schakelaarring wordt losge-
laten, keert de ring terug naar de
stand
Door de schakelaarring nogmaals
te draaien, wordt het mistachter-
licht uitgeschakeld.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
275
Schakelaar mistlampen voor/mistachterlicht
1
Schakelt de mistlam-
pen voor en de mistach-
terlichten uit
2
Schakelt de mistlam-
pen voor in
3
Schakelt de mistlam-
pen voor en het mist-
achterlicht in
Als de schakelaarring wordt losge-
laten, keert de ring terug naar de
stand
Door de schakelaarring nogmaals
te draaien wordt alleen het mist-
achterlicht uitgeschakeld.
4
Mistlampen kunnen worden gebruikt als
Auto's met schakelaar mistachterlicht
De koplampen worden ingeschakeld.
Auto's met schakelaar mistlampen voor en mistachterlicht
Mistlampen voor: De koplampen of parkeerlichten voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht: De mistlampen voor zijn ingeschakeld.
276
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Ruitenwissers en -sproeiers
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Ruitenwissers met intervalafstelling
De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel
als volgt te bewegen: Als de intervalstand wordt geselecteerd, kan het
wisinterval ook worden gewijzigd.
1
Intervalstand
2
Lage snelheid ruitenwis-
sers
3
Hoge snelheid ruiten-
wissers
4
Enkele slag
Het wisinterval kan worden gewijzigd als de intervalstand wordt gese-
lecteerd.
5
Verhoogt de frequentie van het
interval
6
Verlengt het interval van de
wisserwerking
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
277
7
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers maken automa-
tisch een aantal wisbewegingen
nadat de sproeier in werking
treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als
de koplampen aan zijn en u de
hendel naar u toe getrokken houdt,
werken de koplampsproeiers één
keer. Daarna werken de koplamp-
sproeiers elke vijfde keer dat u de
hendel naar u toe trekt.
Ruitenwissers met regensensor
In de stand AUTO werken de ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en de rijsnelheid.
4
1
Stand AUTO
2
Lage snelheid ruitenwis-
sers
3
Hoge snelheid ruiten-
wissers
4
Enkele slag
In de stand AUTO kan de gevoeligheid van de sensor als volgt wor-
den ingesteld door de schakelaarring te draaien.
5
Verhoogt de gevoeligheid van
de ruitenwisser met regensen-
sor
6
Verlaagt de gevoeligheid van
de ruitenwisser met regensen-
sor
278
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
7
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwissers maken automa-
tisch een aantal wisbewegingen
nadat de sproeier in werking
treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als
de koplampen aan zijn en u de
hendel naar u toe getrokken houdt,
werken de koplampsproeiers één
keer. Daarna werken de koplamp-
sproeiers elke vijfde keer dat u de
hendel naar u toe trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de ruitenwisserwerking (auto's met ruiten-
wissers met regensensor)
Ook voor de andere standen zal, net als voor de stand AUTO, de tijd tot de
enkele slag om de laatste druppels te verwijderen na het gebruik van de rui-
tensproeier veranderen afhankelijk van de rijsnelheid.
Regensensor (auto's met ruitenwissers met regensensor)
De regensensor registreert de hoeveel-
heid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de voor-
ruit valt of als er insecten o.i.d. op de
voorruit zitten.
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO wordt gezet terwijl het con-
tact AAN staat, werken de ruitenwissers één keer om aan te geven dat de
stand AUTO is geactiveerd.
Als de temperatuur van de regensensor 90ξC of hoger is, of -15ξC of lager
is, werkt de automatische functie mogelijk niet. Zet de ruitenwisserschake-
laar in dat geval in een andere stand dan AUTO.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkoppen niet verstopt zijn.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
279
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van ruitensproeiervloei-
stof
Gebruik bij koud weer de ruitensproeiervloeistof pas wanneer de voorruit
warm is. De vloeistof kan anders op de voorruit bevriezen en zo het zicht
belemmeren. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ont-
staan.
Waarschuwing met betrekking tot het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO (auto's met ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen onverwacht in werking treden als de sensor
wordt aangeraakt of als de voorruit aan trillingen wordt blootgesteld terwijl
de ruitenwissers in de stand AUTO staan. Let erop dat u zich niet kunt
bezeren als de ruitenwissers in werking treden.
OPMERKING
4
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Als er geen ruitensproeiervloeistof uit de sproeierkoppen komt
Als u de hendel gedurende langere tijd naar u toe getrokken houdt, kan de
sproeierpomp beschadigd raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dat geval contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken
met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
280
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier
Bedienen van de ruitenwisserhendel
De werking van de ruitenwisser wordt geselecteerd door de hendel
als volgt te bewegen:
1
Intervalstand ruitenwis-
sers
2
Normale stand ruitenwis-
sers
Gelijktijdig inschakelen ruiten-
3
sproeiers en ruitenwissers
De ruitenwisser maakt automatisch
een aantal wisbewegingen nadat
de sproeier in werking is getreden.
De achterruitenwisser en -sproeier kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir aanwezig is en contro-
leer als dat het geval is of de sproeierkop niet verstopt is.
4-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
281
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de achterruit droog is omdat de achterruit
hierdoor beschadigd kan raken.
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar, aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dat geval contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
Probeer als een sproeierkop verstopt is geraakt deze niet schoon te maken
met een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan de sproeierkop beschadigd
raken.
4
282
4-4. Tanken
Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de tankdop te openen:
Voor het tanken
● Sluit alle portieren en ruiten en zet het contact UIT.
● Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
→Blz. 614
Vulopening brandstoftank voor loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor loodvrije benzine.
4-4. Tanken
283
WAARSCHUWING
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in
acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg heb-
ben.
Raak na het verlaten van de auto en voor het openen van de tankdopklep
een ongeverfd metalen oppervlak aan om eventuele statische elektriciteit
af te voeren. Het is belangrijk om statische elektriciteit af te voeren voordat
u gaat tanken, omdat vonken als gevolg van statische elektriciteit brand-
stofdampen tot ontbranding kunnen brengen.
Pak de tankdop bij de greep vast en draai hem langzaam los.
Tijdens het losdraaien van de tankdop kan er een sissend geluid hoorbaar
zijn. Wacht tot het geluid verdwenen is alvorens de tankdop te verwijde-
ren. Bij hoge buitentemperaturen kan er brandstof uit de vulpijp spuiten en
letsel veroorzaken.
Zorg ervoor dat er niemand die de eventueel aanwezige statische elektri-
4
citeit van zijn lichaam niet heeft afgevoerd, in de buurt van een niet afge-
sloten brandstoftank komt.
Adem de brandstofdampen niet in.
Brandstof bevat stoffen die schadelijk zijn als ze ingeademd worden.
Rook niet tijdens het tanken.
Als u dat wel doet, kan er brand ontstaan.
Keer niet naar de auto terug als u statisch geladen bent.
Statische elektriciteit kan vonkvorming en daarmee brand veroorzaken.
Bij het tanken
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om te voorkomen dat de
brandstoftank overstroomt:
Plaats het vulpistool nauwkeurig in de vulpijp.
Stop met het vullen van de tank wanneer het vulpistool automatisch uit
klikt.
Vul de brandstoftank niet tot de rand.
OPMERKING
Tanken
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto ontstaan, zoals het slecht functioneren van
het emissieregelsysteem, of beschadiging van de onderdelen van het
brandstofsysteem of van de lak.
284
4-4. Tanken
Openen van de tankdop
Trek de ontgrendeling van de
1
tankdopklep omhoog om de
tankdopklep te openen.
Draai de tankdop langzaam
2
open en plaats hem in de hou-
der op de tankdopklep.
Sluiten van de tankdop
Draai na het tanken van brandstof
de tankdop tot u een klik hoort.
Als u de dop loslaat, zal hij iets in
de andere richting draaien.
WAARSCHUWING
Vervangen van de tankdop
Gebruik alleen de originele Toyota-tankdop voor uw auto. Anders kan er
brand ontstaan of kunnen zich andere ongevallen voordoen, wat kan leiden
tot ernstig letsel.
4-5. Toyota Safety Sense
285
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de volgende ondersteunende
systemen en draagt bij aan een veilige en comfortabele rijerva-
ring:
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 291
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 304
Automatic High Beam-systeem
→Blz. 309
4
RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 313
WAARSCHUWING
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense is ontworpen om te werken met als uitgangspunt dat
de bestuurder voorzichtig rijdt om te helpen de gevolgen van een aanrijding
voor de inzittenden en de auto te beperken of de bestuurder te assisteren
onder normale rijomstandigheden.
Vertrouw niet blindelings op het systeem, aangezien er een grens is aan de
mate van nauwkeurigheid bij de herkenning en de ondersteunende moge-
lijkheden die dit systeem kan bieden. Het is altijd de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de omgeving van de auto in de gaten te houden en
veilig te rijden.
: Indien aanwezig
286
4-5. Toyota Safety Sense
Opslaan voertuiginformatie
Het Pre-Crash Safety-systeem is uitgerust met een geavanceerde
computer die bepaalde informatie opslaat, zoals:
Status gaspedaal
Status rempedaal
Rijsnelheid
Bedrijfsstatus van de functies van het Pre-Crash Safety-systeem
Informatie (zoals de afstand en het relatieve snelheidsverschil tus-
sen uw auto en de voorligger of andere objecten)
● Gebruik van gegevens
Toyota kan de gegevens die door deze computer worden opgesla-
gen, gebruiken om storingen vast te stellen, onderzoek te doen en
de kwaliteit van haar producten te verbeteren.
Toyota stelt de gegevens die zijn opgeslagen niet beschikbaar aan
derden, behalve:
• Met toestemming van de eigenaar van de auto of, wanneer het
een leaseauto betreft, van de leaserijder van de auto
• Op officieel verzoek van de politie, de rechtbank of een ander
overheidsorgaan
• Voor gebruik door Toyota in een rechtszaak
• Voor onderzoek waarbij de gegevens niet worden gekoppeld aan
een bepaalde auto of eigenaar
4-5. Toyota Safety Sense
287
Sensor voor
De sensor voor bevindt zich aan
de bovenzijde van de voorruit. Hij
bestaat uit
2 soorten sensoren,
die beide informatie signaleren die
nodig is voor de werking van de
ondersteunende systemen.
1
Lasersensoren
2
Monoculaire camerasensor
WAARSCHUWING
Sensor voor
De sensor voor maakt gebruik van lasers om voertuigen voor uw auto te
signaleren. De sensor voor is een klasse 1M laserproduct volgens de stan-
4
daard IEC 60825-1. Onder normale gebruiksomstandigheden zijn deze
lasers niet schadelijk voor het blote oog. Neem echter wel de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dit niet doet, kunnen uw ogen ernstig beschadigd raken of kunt u zelfs
blind worden.
Probeer de sensor voor nooit te demonteren (bijvoorbeeld de lenzen te
verwijderen), om blootstelling aan schadelijke laserstralen te voorkomen.
Bij demontage is de sensor voor een klasse 3B laserproduct volgens de
standaard IEC 60825-1. Klasse 3B lasers zijn gevaarlijk en vormen bij
directe blootstelling een risico op oogletsel.
Probeer niet in de sensor voor te kijken met een vergrootglas, microscoop
of ander optisch instrument op een afstand van minder dan 100 mm.
288
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Laserclassificatielabel
Label met uitleg over laser
Laseremissiegegevens
Maximaal gemiddeld vermogen: 45 mW
Pulsduur: 33 ns
Golflengte: 905 nm
Divergentie (horizontaal x verticaal): 28° x 12°
4-5. Toyota Safety Sense
289
WAARSCHUWING
Storingen in de sensor voor voorkomen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, werkt de sensor voor mogelijk niet goed, hetgeen kan
leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ontstaan.
Houd de voorruit te allen tijde schoon. Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje, waterdruppels, sneeuw, enz. op zit(ten). Neem
contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als de bin-
nenzijde van de voorruit vóór de sensor voor vuil is.
Bevestig geen voorwerpen, zoals (door-
zichtige) stickers e.d. op de buitenzijde
van de voorruit vóór de sensor voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
A: Van de bovenzijde van de voorruit tot
ongeveer 10 cm onder de onderkant
4
van de sensor voor
B: Ongeveer 20 cm (ongeveer 10 cm rechts en links van het midden van
de sensor voor)
Plaats of bevestig niets op de binnen-
zijde van de voorruit onder de sensor
voor (het grijze gebied in de afbeel-
ding).
A: Ongeveer 10 cm (vanaf de onderkant
van de sensor voor)
B: Ongeveer 20 cm (ongeveer 10 cm
rechts en links van het midden van de
sensor voor)
Als er een groot verschil bestaat tussen de temperatuur in de auto en de
buitentemperatuur, bijvoorbeeld in de winter, is de kans groot dat de voor-
ruit beslaat. Als de voorruit vóór de sensor voor is beslagen of wanneer er
condens of ijs op de voorruit zit, gaat het waarschuwingslampje PCS
mogelijk branden en wordt het systeem mogelijk tijdelijk uitgeschakeld.
Gebruik in zo'n geval de voorruitverwarming om de voorruit te ontwase-
men, enz. (→Blz. 424)
Als er waterdruppels op de voorruit vóór de sensor voor zitten, gebruik
dan de ruitenwissers voor om deze te verwijderen.
Als de waterdruppels niet goed worden verwijderd, neemt de werking van
de sensor voor mogelijk af.
290
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Vervang het ruitenwisserrubber of het ruitenwisserblad als waterdruppels
niet goed kunnen worden verwijderd van het gedeelte van de voorruit vóór
de sensor voor met de ruitenwissers voor.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de ruitenwisserrubbers of ruitenwisserbladen moeten worden ver-
vangen.
Plak geen ruitfolie op de voorruit.
Vervang de voorruit als deze beschadigd is of als er een barst in zit.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de voorruit moet worden vervangen.
Plaats geen antenne vóór de sensor voor.
Zorg ervoor dat de sensor voor niet nat wordt.
Voorkom dat er fel licht op de sensor voor schijnt.
Zorg ervoor dat de sensor voor niet vuil wordt of beschadigd raakt.
Zorg er bij het reinigen van de binnenzijde van de voorruit voor dat er geen
glasreiniger op de lens terechtkomt. Raak de lens ook niet aan.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
indien de lens vuil of beschadigd is.
Stel de sensor voor niet bloot aan sterke schokken.
Wijzig de montagepositie of -richting van de sensor voor niet en verwijder
de sensor niet.
Haal de sensor voor niet uit elkaar.
Plaats geen elektronische apparaten of apparaten die sterke elektrische
golfsignalen versturen in de buurt van de sensor voor.
Wijzig geen onderdelen van de auto rond de sensor voor (binnenspiegel,
zonnekleppen, enz.) of het dak.
Bevestig geen accessoires die de sensor voor mogelijk hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper. Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Zorg er als een surfplank of een ander lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat deze de sensor voor niet hindert.
Breng geen wijzigingen aan de koplampen of andere lichten aan.
Monteer of plaats geen onderdelen op het dashboard.
Montageplaats van de sensor voor op de voorruit
Als de voorruit snel beslagen raakt, is het glas rondom de sensor voor
mogelijk warm doordat de verwarming in werking is. Als u het glas aan-
raakt, kunt u brandwonden oplopen.
4-5. Toyota Safety Sense
291
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem maakt gebruik van de sensor
voor om voorliggers te signaleren. Wanneer het systeem oor-
deelt dat een aanrijding aan de voorzijde met een voertuig waar-
schijnlijk is, wordt een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken en wordt de potentiële
remdruk verhoogd om de bestuurder te helpen een aanrijding te
voorkomen. Wanneer het systeem oordeelt dat een aanrijding
aan de voorzijde met een voertuig zeer waarschijnlijk is, worden
de remmen automatisch bekrachtigd om te helpen een aanrij-
ding te voorkomen of om de impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan worden in-/uitgeschakeld en het
4
waarschuwingstijdstip kan worden gewijzigd. (→Blz. 294)
Pre-Crash-waarschuwing
Wanneer het systeem oordeelt
dat een aanrijding aan de voor-
zijde waarschijnlijk is, klinkt er
een zoemer en wordt er een
waarschuwingsmelding weerge-
geven op het multi-informatie-
display om de bestuurder aan te
sporen om uit te wijken.
Pre-Crash Brake Assist
Wanneer het systeem vaststelt dat de kans op een frontale aanrij-
ding groot is, past het systeem een grotere remkracht toe in relatie
tot de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt.
Pre-Crash Brake-systeem
Als het systeem vaststelt dat de kans op een frontale aanrijding met
een auto groot is, waarschuwt het systeem de bestuurder. Wanneer
het systeem oordeelt dat een aanrijding zeer waarschijnlijk is, wor-
den de remmen automatisch bekrachtigd om te helpen een aanrij-
ding te voorkomen of de snelheid van de aanrijding te verlagen.
: Indien aanwezig
292
4-5. Toyota Safety Sense
WAARSCHUWING
Beperkingen van het Pre-Crash Safety-systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de omgeving.
Gebruik het Pre-Crash Safety-systeem nooit in plaats van normaal rem-
men. Dit systeem voorkomt niet in alle gevallen een aanrijding en vermin-
dert ook niet altijd de schade of het letsel bij de aanrijding. Vertrouw niet
alleen op dit systeem. Als u dat wel doet, kunt u een ongeval veroorzaken,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Hoewel dit systeem is ontworpen om aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te helpen beperken, is het effect afhankelijk
van allerlei omstandigheden. Hierdoor bereikt het systeem mogelijk niet
altijd hetzelfde prestatieniveau.
Lees de hierna gegeven aanwijzingen aandachtig door. Vertrouw niet blin-
delings op dit systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is: →Blz. 296
• Omstandigheden waaronder het systeem mogelijk niet juist werkt:
→Blz. 300
Probeer niet zelf de werking van het Pre-Crash Safety-systeem te testen,
omdat het systeem mogelijk niet juist werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
Pre-Crash Brake-systeem
Het Pre-Crash Brake-systeem werkt mogelijk niet, afhankelijk van de
bediening van de auto door de bestuurder. Als het gaspedaal diep wordt
ingetrapt of het stuurwiel wordt gedraaid, oordeelt het systeem mogelijk
dat de bestuurder een uitwijkactie uitvoert en werkt het Pre-Crash Brake-
systeem mogelijk niet.
Terwijl het Pre-Crash Brake-systeem is ingeschakeld, wordt in sommige
gevallen de werking ervan mogelijk uitgeschakeld, wanneer het gaspedaal
diep wordt ingetrapt of het stuurwiel wordt gedraaid en het systeem oor-
deelt dat de bestuurder een uitwijkactie uitvoert.
Er wordt veel remkracht toegepast terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is. Bovendien moet de bestuurder indien nodig het rempedaal
intrappen, aangezien de werking van de Pre-Crash Brake-functie wordt
uitgeschakeld wanneer de auto gedurende ongeveer 2 seconden stilstaat
nadat de auto is stilgezet door de werking van het Pre-Crash Brake-sys-
teem.
Als het rempedaal wordt ingetrapt, oordeelt het systeem mogelijk dat de
bestuurder een uitwijkactie uitvoert en stelt het mogelijk het werkingstijd-
stip van de Pre-Crash Brake-functie uit.
4-5. Toyota Safety Sense
293
WAARSCHUWING
Bij het rijden over bijvoorbeeld een spoorwegovergang stelt het systeem
mogelijk vast dat een aanrijding met een object, zoals spoorbomen, waar-
schijnlijk is en wordt de Pre-Crash Brake-functie geactiveerd.
Voer de onderstaande handelingen uit om de auto in een noodgeval, bij-
voorbeeld wanneer het systeem op een spoorwegovergang in werking
treedt, te verplaatsen en neem de benodigde maatregelen voor uw veilig-
heid.
• Trap het gaspedaal in als de auto tot stilstand is gekomen.
• Trap het gaspedaal volledig in als de auto decelereert. (→Blz. 295)
• Schakel het Pre-Crash Safety-systeem uit. (→Blz. 294)
Wanneer moet het Pre-Crash Safety-systeem uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties het systeem uit, omdat het mogelijk niet
juist werkt, hetgeen kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan
ontstaan:
Als de auto wordt gesleept
4
Als uw auto een andere auto sleept
Bij het vervoeren van de auto op een vrachtwagen, boot, trein of vergelijk-
baar transportmiddel
Wanneer de auto wordt opgetakeld terwijl het hybridesysteem aan staat
en de wielen vrij kunnen draaien
Tijdens controle van de auto met een rollentestbank, zoals een vermo-
gensbank of snelheidsmetertester, of bij gebruik van een wielstabilisator
Als niet op een stabiele wijze kan worden gereden met de auto, bijvoor-
beeld als hij betrokken is geweest bij een ongeval of als er storingen zijn
Als met een sportieve rijstijl of in het terrein wordt gereden
Wanneer de banden in slechte staat verkeren en niet goed presteren
(→Blz. 485, 503)
Als er een andere maat banden dan voorgeschreven is gemonteerd
Als er sneeuwkettingen worden gebruikt
Als er een compact reservewiel of een bandenreparatieset wordt gebruikt
294
4-5. Toyota Safety Sense
Wijzigen van de instellingen van het Pre-Crash Safety-systeem
In-/uitschakelen van het Pre-Crash Safety-systeem
Druk gedurende ten minste 3
seconden op de PCS-schake-
laar.
Het waarschuwingslampje PCS
gaat branden en er wordt een
melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay wanneer
het systeem wordt uitgescha-
keld.
Druk nogmaals op de PCS-
schakelaar om het systeem in te
schakelen.
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt iedere keer wanneer het hybride-
systeem wordt gestart, ingeschakeld.
Wijzigen van de timing van de Pre-Crash-waarschuwing
Druk de PCS-schakelaar in om het actuele timing van de waar-
schuwing op het multi-informatiedisplay weer te geven. Telkens
wanneer op de PCS-schakelaar wordt gedrukt in de weergegeven
status, wijzigt de timing van de waarschuwing als volgt:
Als de instelling van de timing is gewijzigd, blijft de instelling de vol-
gende keer dat het hybridesysteem wordt gestart, bewaard.
1
Ver weg
De waarschuwing treedt eerder
in werking dan bij de standaard-
timing.
2
Gemiddeld
Dit is de standaardinstelling.
3
Dichtbij
De waarschuwing treedt later in
werking dan bij de standaardti-
ming.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
9 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности