Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 4

3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
139
WAARSCHUWING
Let bij het sluiten van de achterklep
goed op dat er geen vingers, enz.
bekneld raken.
Controleer na het sluiten van de achter-
klep altijd of deze goed gesloten is door
er even op te drukken. Als de achter-
klepgreep wordt gebruikt om de achter-
klep volledig te sluiten, kunnen uw
handen of armen bekneld raken.
Trek nooit aan de steun van de achterklepgasdemper om de achterklep te
sluiten en hang niets aan de steun van de gasdemper.
3
Als dat wel gebeurt, kunnen uw handen bekneld raken of kan de steun van
de achterklepgasdemper afbreken, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Als er op de achterklep een fietsendrager of een vergelijkbaar zwaar
onderdeel gemonteerd is, kan de achterklep na het openen plotseling
dichtvallen waardoor lichaamsdelen bekneld kunnen raken en letsel kan
optreden. Wij raden u aan om originele Toyota-onderdelen te gebruiken
wanneer u accessoires op de achterklep wilt monteren.
OPMERKING
Steunen achterklepgasdempers
De achterklep is voorzien van gasdempers die de achterklep op zijn plaats
houden.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kunnen de achterklepgasdempers beschadigd raken, waardoor
deze niet meer werken.
Bevestig nooit stickers, kunststoffolie,
zelfklevende voorwerpen, enz. aan de
gasdemper.
Raak de binnenpoot van de gasdemper
nooit aan met handschoenen of andere
stoffen voorwerpen.
Bevestig alleen originele Toyota-acces-
soires aan de achterklep.
Plaats nooit uw handen op de gasdemper en oefen er geen zijdelingse
krachten op uit.
140
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Smart entry-systeem met startknop
De volgende handelingen kunnen worden uitgevoerd als u de
elektronische sleutel bij u hebt, bijvoorbeeld in uw zak. De
bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich hebben.
● Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren (→Blz. 130)
● Vergrendelen en ontgrendelen van de achterklep (→Blz. 135)
● Schakelt het hybridesysteem in (→Blz. 250)
Plaats van antenne
1
Antennes aan de buitenzijde
2
Antennes in het interieur
3
Antenne in de bagageruimte
4
Antenne buiten de bagageruimte
Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gesignaleerd)
Bij het vergrendelen of ontgrende-
len van de portieren
Het systeem kan worden bediend
als de elektronische sleutel zich
binnen ongeveer 0,7 m van een
van de buitenportiergrepen voor of
de achterklep bevindt. (Alleen de
portieren die de sleutel signaleren,
kunnen worden geopend of geslo-
ten.)
Bij het starten van het hybridesysteem of veranderen van de stan-
den van het contact
Het systeem werkt als de elektronische sleutel zich in de auto
bevindt.
: Indien aanwezig
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
141
Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen
Een combinatie van in en buiten de auto hoorbare zoemers en waarschu-
wingsmeldingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van
de auto en ongelukken door een onjuiste bediening worden voorkomen.
Neem de juiste maatregelen op basis van de weergegeven melding.
(→Blz. 549)
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures
beschreven in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
Alarm
Situatie
Correctieprocedure
De buiten de auto hoor-
Er is geprobeerd de
bare zoemer klinkt een-
auto te vergrendelen
Sluit alle portieren en
maal gedurende 5
terwijl er nog een por-
vergrendel ze opnieuw.
seconden
tier geopend was.
3
Het contact werd in
stand ACC gezet terwijl
het bestuurdersportier
Zet het contact UIT en
De zoemer in het interi-
was geopend (of het
sluit het bestuurders-
eur klinkt onafgebroken
bestuurdersportier
portier.
werd geopend terwijl
het contact in stand
ACC stond).
142
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Als op het multi-informatiedisplay “Check entry & start system.” (Con-
troleer Smart entry-systeem met startknop.) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto direct con-
troleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt gebruikt.
In de volgende situaties kan het enige tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met startknop ontgrendeld kunnen worden.
• De elektronische sleutel bevindt zich gedurende 10 minuten of langer
binnen een afstand van 2 m van de auto.
• Het Smart entry-systeem met startknop is gedurende 5 dagen of langer
niet gebruikt.
Als het Smart entry-systeem met startknop gedurende 14 dagen of langer
niet is gebruikt, kunnen de portieren alleen via het bestuurdersportier wor-
den ontgrendeld. Houd in dat geval de greep van het bestuurdersportier
vast of gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de por-
tieren te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de batterijspaarmodus is inge-
schakeld, loopt de batterij veel minder
snel leeg omdat de ontvangst van radio-
golven door de elektronische sleutel
wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl u
ingedrukt houdt. Ga na of het controle-
lampje van de elektronische sleutel 4 keer
knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop
kan niet worden gebruikt als de energie-
besparende functie voor de batterij is
ingeschakeld. Druk op een van de toetsen
van de elektronische sleutel om de functie
te annuleren.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
143
Omstandigheden die de werking kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke radiogol-
ven. In de volgende situaties kunnen storingen optreden in de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de auto, waardoor het Smart entry-sys-
teem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering mogelijk niet
goed werken: (Oplossingen: →Blz. 586)
Wanneer de batterij van de elektronische sleutel leeg is
In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radiogol-
ven of elektromagnetische velden aanwezig zijn
Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos communicatiemiddel bij u draagt
Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voor-
werpen wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
3
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
• Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven uitzenden) in
de buurt gebruikt worden
Als u de elektronische sleutel bij u draagt samen met de volgende appara-
ten die radiogolven uitzenden
• De elektronische sleutel of een afstandsbediening van een andere auto
die radiogolven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
Als een metalen coating of metalen voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
Wanneer de elektronische sleutel in de buurt van een batterijlader of elek-
tronische apparaten wordt gehouden
144
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Aanwijzing voor de instapfunctie
Zelfs als de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende gevallen mogelijk niet juist:
• De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de ruit of buitenportier-
greep, te dicht bij de grond of te hoog als de portieren worden vergren-
deld of ontgrendeld.
• De elektronische sleutel bevindt zich te dicht bij de grond of op een hoge
plaats, of te dicht bij het midden van de achterbumper, als de achterklep
wordt geopend.
• De elektronische sleutel ligt op het dashboard, op de bagageafdekking,
op de vloer of in een portiervak of het dashboardkastje wanneer het
hybridesysteem wordt gestart of de stand van het contact wordt gewij-
zigd.
Laat de elektronische sleutel niet boven op het dashboard of in de buurt van
de portiervakken liggen wanneer u de auto verlaat. Afhankelijk van de ont-
vangst van de radiogolven wordt door de antenne mogelijk waargenomen
dat de sleutel zich buiten de auto bevindt en kunnen de portieren worden
vergrendeld vanaf de buitenzijde, waardoor de elektronische sleutel moge-
lijk in de auto wordt opgesloten.
Zolang de elektronische sleutel zich binnen het detectiegebied bevindt, kun-
nen de portieren door een willekeurige persoon worden vergrendeld en ont-
grendeld. De auto kan echter alleen worden ontgrendeld via de portieren die
de elektronische sleutel signaleren.
Zelfs als de elektronische sleutel zich buiten de auto bevindt, kan het hybri-
desysteem mogelijk worden gestart als de elektronische sleutel zich in de
buurt van de ruit bevindt.
Als de sleutel zich binnen het ontvangstgebied bevindt en er een grote hoe-
veelheid water op de portiergreep terechtkomt (bijvoorbeeld tijdens een
zware regenbui of het wassen van de auto), kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer 30 seconden automatisch weer ver-
grendeld.)
Als de afstandsbediening wordt gebruikt om de portieren te vergrendelen
terwijl de elektronische sleutel zich in de nabijheid van de auto bevindt,
bestaat de mogelijkheid dat de portieren niet ontgrendeld worden door de
instapfunctie. (Gebruik de afstandsbediening om de portieren te ontgrende-
len.)
Wanneer u de vergrendel- of ontgrendelsensor aanraakt terwijl u hand-
schoenen draagt, worden de portieren mogelijk niet vergrendeld of ontgren-
deld.
Wanneer de vergrendelactie is uitgevoerd met de vergrendelsensor, worden
maximaal tweemaal achter elkaar identificatiesignalen getoond. Vervolgens
worden geen identificatiesignalen gegeven.
Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel zich binnen het
werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden vergrendeld
en ontgrendeld. Volg in dat geval de correctieprocedure hieronder bij het
wassen van de auto:
• Plaats de elektronische sleutel op een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
• Schakel de batterijspaarmodus van de elektronische sleutel in om het
Smart entry-systeem met startknop uit te schakelen. (→Blz. 142)
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
145
Als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-informatiedisplay en klinkt er een zoemer buiten
de auto. Vergrendel alle portieren om het alarm uit te schakelen.
De vergrendelsensor werkt mogelijk niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz. Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
Het plotseling bedienen van de handgreep of het bedienen van de hand-
greep direct nadat u het effectieve bereik bent binnengestapt, kan ontgren-
deling van de portieren belemmeren. Raak de ontgrendelsensor van het
portier aan en controleer of de portieren worden ontgrendeld voordat u
opnieuw aan de portiergreep trekt.
Als er zich een andere elektronische sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het ontgrendelen van de portieren nadat een
portiergreep is vastgepakt, mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met de auto wordt gereden
3
Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektronische sleutel niet
binnen een afstand van 2 meter van de auto.
Het Smart entry-systeem met startknop kan vooraf worden uitgeschakeld.
(→Blz. 616)
Voor een juiste bediening van het systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel niet te dicht bij de auto als u het sys-
teem van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie waarin de elektronische sleutel
wordt bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet correct door het systeem gesig-
naleerd, waardoor het systeem wellicht niet juist functioneert. (Het alarm kan
per ongeluk afgaan of de functie die voorkomt dat de portieren per ongeluk
worden vergrendeld, werkt wellicht niet.)
Als het Smart entry-systeem met startknop niet goed werkt
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren: Gebruik de mechanische
sleutel. (→Blz. 586)
Starten van het hybridesysteem: →Blz. 587
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (van bijvoorbeeld het Smart entry-systeem met startknop)
kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: →Blz.
616)
Als het Smart entry-systeem met startknop is uitgeschakeld via de per-
soonlijke voorkeursinstellingen
Vergrendelen en ontgrendelen van de portieren:
Gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel. (→Blz. 130, 586)
Starten van het hybridesysteem en wijzigen van de standen van het contact:
→Blz. 587
Uitschakelen van het hybridesysteem: →Blz. 251
174
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische
apparatuur
Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplan-
teerde hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de anten-
nes van het Smart entry-systeem met startknop. (→Blz. 140)
Radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Indien nodig kan de instapfunctie worden uitgeschakeld. Neem voor meer
informatie over bijvoorbeeld de frequentie van de radiogolven en de
momenten waarop deze worden uitgezonden, contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige. Raadpleeg vervolgens uw arts om na
te gaan of de instapfunctie moet worden uitgeschakeld.
Gebruikers van elektrische medische apparatuur anders dan geïmplan-
teerde pacemakers, CRT-pacemakers en geïmplanteerde hartdefibrillato-
ren moeten contact opnemen met de fabrikant van deze producten om te
informeren of radiosignalen invloed uitoefenen op de werking van deze
apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effecten hebben op de werking van der-
gelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor
meer informatie over het uitschakelen van de instapfunctie.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
175
Startknopfunctie
Het hybridesysteem kan worden gestart en gestopt door simpel-
weg de elektronische sleutel bij u te dragen, bijvoorbeeld in uw
zak. (→Blz. 250)
De bestuurder moet de elektronische sleutel altijd bij zich heb-
ben.
Plaats van antenne
Auto's met linkse besturing
1
Antennes in het interieur
3
Auto's met rechtse besturing
1
Antennes in het interieur
2
Antenne in de bagageruimte
: Indien aanwezig
176
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Bereik (gebieden waarin de elektronische sleutel wordt gesignaleerd)
Auto's met linkse besturing
Bij het starten van het hybridesys-
teem of veranderen van de stan-
den van het contact
Het systeem werkt als de elektroni-
sche sleutel zich in de auto
bevindt.
Auto's met rechtse besturing
Bij het starten van het hybridesys-
teem of veranderen van de stan-
den van het contact
Het systeem werkt als de elektroni-
sche sleutel zich in de auto
bevindt.
Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen
→Blz. 549
Als op het multi-informatiedisplay “Check entry & start system.” (Con-
troleer Smart entry-systeem met startknop.) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem aanwezig. Laat uw auto direct con-
troleren door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de batterijspaarmodus is inge-
schakeld, loopt de batterij veel minder
snel leeg omdat de ontvangst van radio-
golven door de elektronische sleutel
wordt gestopt.
Druk
twee keer in terwijl u
ingedrukt houdt. Ga na of het controle-
lampje van de elektronische sleutel 4 keer
knippert.
De startknopfunctie kan niet worden
gebruikt als de energiebesparende functie
voor de batterij is ingeschakeld. Druk op
een van de toetsen van de elektronische
sleutel om de functie te annuleren.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
177
Omstandigheden die de werking kunnen beïnvloeden
De startknop maakt gebruik van zwakke radiogolven. In de volgende situaties
kan de communicatie tussen de elektronische sleutel en de auto beïnvloed
worden, waardoor de startknopfunctie, de afstandsbediening en de startblok-
kering mogelijk niet goed werken: (Oplossingen: →Blz. 586)
Wanneer de batterij van de elektronische sleutel leeg is
In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radiogol-
ven of elektromagnetische velden aanwezig zijn
Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos communicatiemiddel bij u draagt
Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voor-
werpen wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
3
• Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven uitzenden) in
de buurt gebruikt worden
Als u de elektronische sleutel bij u draagt samen met de volgende appara-
ten die radiogolven uitzenden
• De elektronische sleutel of een afstandsbediening van een andere auto
die radiogolven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
Als een metalen coating of metalen voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
Wanneer de elektronische sleutel in de buurt van een batterijlader of elek-
tronische apparaten wordt gehouden
Voor een juiste bediening van het systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie waarin de elektronische sleutel
wordt bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet correct door het systeem gesig-
naleerd, waardoor het systeem wellicht niet juist functioneert.
Als de startknopfunctie niet goed werkt
Starten van het hybridesysteem: →Blz. 250
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De startknopfunctie kan gedeactiveerd worden.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen: →Blz.
616)
Als de startknopfunctie is uitgeschakeld via persoonlijke voorkeursin-
stellingen
Starten van het hybridesysteem en wijzigen van de standen van het contact:
→Blz. 587
Uitschakelen van het hybridesysteem: →Blz. 251
206
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
Waarschuwing met betrekking tot beïnvloeding van elektronische
apparatuur
Mensen met geïmplanteerde pacemakers, CRT-pacemakers of geïmplan-
teerde hartdefibrillatoren moeten voldoende afstand bewaren tot de anten-
nes van het startknopsysteem. (→Blz. 175)
De radiogolven kunnen de werking van dergelijke apparatuur beïnvloeden.
Indien nodig kan de startknopfunctie worden uitgeschakeld. Neem voor
meer informatie over bijvoorbeeld de frequentie van de radiogolven en de
momenten waarop deze worden uitgezonden contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwa-
lificeerde en uitgeruste deskundige. Raadpleeg vervolgens uw arts om na
te gaan of de startknopfunctie mag worden gebruikt.
Gebruikers van elektrische medische apparatuur anders dan geïmplan-
teerde pacemakers, CRT-pacemakers en geïmplanteerde hartdefibrillato-
ren moeten contact opnemen met de fabrikant van deze producten om te
informeren of radiosignalen invloed uitoefenen op de werking van deze
apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte effecten hebben op de werking van der-
gelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voor
meer informatie over het uitschakelen van de startknopfunctie.
3-3. Verstellen van de stoelen
207
Voorstoelen
Procedure voor het verstellen
1
Hendel stoelpositieverstelling
2
Hendel rugleuningverstelling
3
Hendel hoogteverstelling
(indien aanwezig)
Schakelaar lendensteunverstel-
4
ling (indien aanwezig)
3
208
3-3. Verstellen van de stoelen
WAARSCHUWING
Wanneer de positie van de stoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van de positie van de stoel op dat de stoel de ove-
rige inzittenden van de auto niet raakt, omdat deze hierdoor wellicht letsel
zouden kunnen oplopen.
Houd uw handen niet onder de stoel of in de buurt van bewegende onder-
delen om letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden bekneld kunnen raken in het stoelmecha-
nisme.
Zorg ervoor voor dat er voldoende ruimte overblijft voor de voeten, zodat
ze niet vast komen te zitten.
Stoel afstellen
Let erop dat de stoel geen passagiers of bagage raakt.
Om te voorkomen dat u bij een aanrijding onder de veiligheidsgordel door-
schuift, is het raadzaam de leuning niet verder achterover te zetten dan
strikt noodzakelijk is.
Als de rugleuning te ver achterover staat, kan bij een ongeval het heupge-
deelte over uw heupen heen schuiven, waardoor er te veel kracht op uw
buik wordt uitgeoefend, of kan het schoudergedeelte van de gordel in con-
tact komen met uw nek, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Verstel de bestuurdersstoel niet tijdens het rijden, aangezien de stoel dan
onverwachts kan bewegen. Hierdoor kan de bestuurder de controle over
de auto verliezen.
Controleer na het verstellen of de stoel goed is vergrendeld.
3-3. Verstellen van de stoelen
209
Achterstoelen
De rugleuningen van de achterstoelen kunnen worden neerge-
klapt.
Rugleuningen achter neerklappen
1
Schuif de voorstoelen naar voren. (→Blz. 207)
2
Berg de armsteun achter op. (indien aanwezig) (→Blz. 454)
3
Berg de middelste gordelslui-
ting achter op.
3
4
Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. (→Blz. 212)
Van binnenuit
Trek de ontgrendelingshendel
5
van de rugleuning naar u toe en
klap de rugleuning neer.
De delen van de rugleuning kun-
nen afzonderlijk worden neerge-
klapt.
Van buitenaf
Trek aan de hendel ter hoogte
5
van de zijkant van de bagage-
ruimte.
De delen van de rugleuning kun-
nen afzonderlijk worden neerge-
klapt.
210
3-3. Verstellen van de stoelen
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet in acht nemen van
de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bij het neerklappen van de rugleuningen van de achterstoelen
Klap de rugleuningen niet neer tijdens het rijden.
Breng de auto op een vlakke ondergrond tot stilstand, activeer de parkeer-
rem en zet de selectiehendel in stand P.
Laat geen personen op de neergeklapte rugleuning of in de bagageruimte
zitten tijdens het rijden.
Laat kinderen niet in de bagageruimte komen.
Laat niemand op de middelste achterstoel zitten als de achterstoel rechts
is neergeklapt, omdat de gordelsluiting van de middelste achterstoel dan
onder de neergeklapte rugleuning zit en niet kan worden gebruikt.
Zorg ervoor dat uw hand niet klem komt te zitten bij het neerklappen van
de rugleuningen van de achterstoelen.
Verplaats de voorstoelen alvorens de rugleuningen van de achterstoelen
neer te klappen, zodat de voorstoelen niet in de weg zitten.
Nadat de rugleuning van de achterstoel rechtop is gezet
Controleer of de rugleuning goed ver-
grendeld is door de rugleuning voor-
zichtig naar voren en naar achteren te
drukken.
Als de rugleuning niet goed vergrendeld
is, is de rode markering zichtbaar op de
ontgrendelingshendel van de rugleu-
ningverstelling. Zorg dat het rode merk-
teken niet zichtbaar is.
Controleer of de veiligheidsgordels niet
gedraaid zijn of vastzitten in de rugleu-
ning.
Als de veiligheidsgordel klem zit tussen
de haak en de grendel van de rugleu-
ningvergrendeling, kan de gordel
beschadigd raken.
3-3. Verstellen van de stoelen
211
OPMERKING
Als het scheidingsnet is bevestigd aan de neergeklapte rugleuningen
van de achterstoelen (auto's met scheidingsnet)
Het scheidingsnet moet worden verwijderd voordat de rugleuningen in de
oorspronkelijke positie kunnen worden teruggezet. (→Blz. 449)
3
212
3-3. Verstellen van de stoelen
Hoofdsteunen
Alle zitplaatsen zijn voorzien van een hoofdsteun.
Afstellen in verticale richting
1
Omhoog
Trek de hoofdsteunen omhoog.
2
Omlaag
Duw de hoofdsteun omlaag en
houd daarbij de ontgrendelknop
ingedrukt.
Ontgrendelknop
Verwijderen van de hoofdsteunen
Trek de hoofdsteun omhoog en houd
daarbij de ontgrendelknop ingedrukt.
Ontgrendelknop
Afstellen van de hoogte van de hoofdsteunen
Stel de hoofdsteunen zo in dat het mid-
den van de hoofdsteun zich zo dicht
mogelijk bij de bovenzijde van uw oren
bevindt.
Afstellen van de hoofdsteun achter
Stel de hoofdsteunen voor gebruik altijd minimaal in op de op een na laagste
stand.
3-3. Verstellen van de stoelen
213
WAARSCHUWING
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van de hoofdsteunen
Neem met betrekking tot de hoofdsteunen de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht. Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Plaats de hoofdsteunen altijd op de bijbehorende stoel.
Stel de hoofdsteunen altijd goed af.
Druk de hoofdsteunen na het plaatsen naar beneden om te controleren of
ze goed vergrendeld zijn.
Rijd nooit zonder hoofdsteunen.
3
214
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Stuurwiel
Procedure voor het verstellen
Houd het stuurwiel vast en druk
1
de hendel omlaag.
Zet het stuurwiel in de ideale
2
positie door het in horizontale
en verticale richting te bewe-
gen.
Trek na de verstelling de hendel
omhoog om het stuurwiel te bor-
gen.
Claxon
Druk op of vlak bij het symbool
om te claxonneren.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
215
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Verstel het stuurwiel niet tijdens het rijden.
Anders kunt u de macht over het stuur verliezen en een ongeval veroorza-
ken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Na het afstellen van het stuurwiel
Zorg ervoor dat het stuurwiel goed vergrendeld is.
Anders kan het stuurwiel plotseling bewegen, waardoor een ongeval kan
ontstaan met ernstig letsel tot gevolg. Ook klinkt de claxon wellicht niet als
het stuurwiel niet goed is vergrendeld.
3
216
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Binnenspiegel
De positie van de binnenspiegel kan worden afgesteld zodat de
bestuurder voldoende zicht naar achteren heeft.
Afstellen van de hoogte van de binnenspiegel (alleen auto's met
binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand)
De hoogte van de binnenspiegel kan worden afgestemd op uw hou-
ding achter het stuur.
Stel de hoogte van de binnenspie-
gel af door de spiegel omhoog of
omlaag te bewegen.
Antiverblindingsstand
Binnenspiegel met handmatig bediende antiverblindingsstand
Verblinding door de koplampen van achteropkomend verkeer kan
worden beperkt door de lip te verstellen.
1
Normale stand
2
Antiverblindingsstand
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
217
Binnenspiegel met automatische antiverblindingsstand
De hoeveelheid gereflecteerd licht wordt automatisch gereduceerd op
basis van de helderheid van de koplampen van achteropkomend ver-
keer.
De modus voor de automatische
antiverblindingsstand wijzigen
Aan/uit
Wanneer de automatische antiver-
blindingsstand is ingeschakeld,
brandt het controlelampje.
De functie wordt ingeschakeld tel-
kens wanneer het contact AAN
Controle-
3
wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te schakelen. (Het controlelampje gaat
ook uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking van de sensoren (auto's met bin-
nenspiegel met automatische antiverblindingsstand)
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
WAARSCHUWING
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de macht over het stuur verliezen en een ongeval veroorza-
ken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
218
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
Buitenspiegels
Procedure voor het verstellen
1
Druk op de schakelaar om de
buitenspiegel te selecteren die
moet worden versteld.
1
Links
2
Rechts
2
Verstel de buitenspiegel met de
schakelaar.
1
Omhoog
2
Rechts
3
Omlaag
4
Links
Handmatig inklappen van de buitenspiegels
Handmatige verstelling
Elektrische verstelling
Duw de buitenspiegel
naar de
Druk op de schakelaar om de
achterzijde van de auto om hem in
buitenspiegels in te klappen.
te klappen.
Druk nogmaals op de schakelaar
om de buitenspiegels weer uit te
klappen.
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
219
Automatisch inklappen en uitklappen van de spiegels (indien
aanwezig)
De functie automatisch inklappen/uitklappen van de buitenspiegels
maakt het mogelijk om het inklappen of uitklappen van de spiegels te
koppelen aan het vergrendelen/ontgrendelen van de portieren.
De automatische werking kan als volgt worden uitgeschakeld.
1
Zet het contact UIT.
2
Houd de toets voor inklappen
van de spiegels en
voor het
verstellen van de spiegelhoek
tegelijkertijd en langer dan
2
3
seconden ingedrukt.
Voer bovenstaande handelingen
nogmaals uit om de automatische
werking weer in te schakelen.
De spiegelhoek kan worden versteld wanneer
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Na het losnemen en aansluiten van de 12V-accukabels (auto's met de
functie automatisch inklappen/uitklappen van de buitenspiegels)
De functie voor het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels is
standaard ingeschakeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de functie uit
te schakelen.
Als de spiegels beslagen zijn
De buitenspiegels kunnen worden ontwasemd met de spiegelverwarming.
Door de achterruitverwarming in te schakelen wordt de buitenspiegelverwar-
ming ingeschakeld. (→Blz. 424)
Bij gebruik van de functie voor het automatisch in- en uitklappen van de
buitenspiegels (indien aanwezig) bij koud weer
Wanneer de functie voor het automatisch in- en uitklappen van de buitenspie-
gels wordt gebruikt bij koud weer, kunnen de buitenspiegels zijn vastgevroren
waardoor ze niet in- of uitgeklapt kunnen worden. Verwijder in dit geval ijs en
sneeuw van de buitenspiegel en bedien de spiegel vervolgens met de scha-
kelaar inklapbare buitenspiegels of door de spiegel met de hand te bewegen.
220
3-4. Verstellen van het stuurwiel en de spiegels
WAARSCHUWING
Belangrijke punten tijdens het rijden
Neem tijdens het rijden de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Verstel de spiegels niet tijdens het rijden.
Rijd niet met de auto als de spiegels zijn ingeklapt.
Beide buitenspiegels dienen in de normale stand te staan en goed te zijn
ingesteld alvorens met de auto wordt gereden.
Wanneer een spiegel wordt versteld
Zorg ervoor dat uw hand niet bekneld raakt tussen de bewegende spiegel
en het spiegelhuis om letsel en storingen te voorkomen.
Als de spiegelverwarming is ingeschakeld
Raak het oppervlak van de spiegels niet aan, omdat dit heet kan worden en
brandwonden kan veroorzaken.
3-5. Openen en sluiten van de ruiten
221
Elektrisch bedienbare ruiten
Openen en sluiten
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen worden geopend en gesloten
met behulp van de schakelaars.
Door de schakelaar te bedienen bewegen de ruiten als volgt:
One-touch openen/sluiten van alleen de ruit bestuurdersportier
1
Sluiten
2
One-touch sluiten
(alleen ruit
bestuurdersportier)*
3
3
Openen
4
One-touch openen (alleen ruit
bestuurdersportier)*
*: De ruit stopt in een tussenstand
door de schakelaar in de andere
richting te bewegen.
One-touch openen/sluiten van alle ruiten
1
Sluiten
2
One-touch sluiten*
3
Openen
4
One-touch openen*
*: De ruit stopt in een tussenstand
door de schakelaar in de andere
richting te bewegen.
Blokkeerschakelaar ruitbediening
Druk de schakelaar in om de
schakelaars voor de ruiten van de
passagiers te blokkeren.
Gebruik deze schakelaar om te
voorkomen dat kinderen per onge-
luk een passagiersruit openen of
sluiten.
: Indien aanwezig
222
3-5. Openen en sluiten van de ruiten
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen bediend worden als
Het contact AAN staat.
Bedienen van de elektrisch bedienbare ruiten nadat het hybridesysteem
is uitgeschakeld
Nadat het contact in stand ACC of UIT is gezet, kunnen de elektrisch bedien-
bare ruiten nog gedurende ongeveer 45 seconden worden bediend. Ze kun-
nen echter niet meer worden bediend zodra een van de voorportieren is
geopend.
Klembeveiliging (alleen ruiten met functie one-touch sluiten)
Als tijdens het sluiten een object bekneld raakt tussen de ruit en het ruitframe,
stopt de beweging van de ruit en wordt de ruit weer iets geopend.
Als de elektrisch bedienbare ruit niet normaal sluit (alleen ruiten met
functie one-touch sluiten)
Als de klembeveiliging niet goed werkt en een ruit niet kan worden gesloten,
voert u de volgende handelingen uit met de schakelaar voor de ruitbediening
van het desbetreffende portier.
Nadat de auto is stilgezet, kan de ruit worden gesloten door de schakelaar
voor de ruitbediening ingedrukt te houden in de one-touch sluitpositie terwijl
het contact AAN word gezet.
Als de ruit zelfs na het uitvoeren van de bovenstaande stap nog steeds niet
kan worden gesloten, initialiseert u de functie via de volgende procedure.
Houd de schakelaar voor de ruitbediening in de one-touch sluitpositie.
1
Blijf, nadat de ruit is gesloten, de schakelaar gedurende 6 seconden
ingedrukt houden.
Houd de schakelaar ruitbediening in de one-touch openpositie. Blijf,
2
nadat de ruit volledig is geopend, de schakelaar gedurende 2 seconden
ingedrukt houden.
Houd de schakelaar ruitbediening weer in de one-touch sluitpositie. Blijf,
3
nadat de ruit is gesloten, de schakelaar gedurende 2 seconden ingedrukt
houden.
Herhaal de procedure vanaf het begin als u de schakelaar hebt losgelaten
terwijl de ruit nog in beweging was.
Als de ruit ook na het op de juiste wijze uitvoeren van bovenstaande proce-
dure sluit, maar vervolgens weer iets opent, laat dan uw auto controleren
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
3-5. Openen en sluiten van de ruiten
223
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Sluiten van de ruiten
De bestuurder is verantwoordelijk voor de bediening van de elektrisch
bedienbare ruiten, ook voor die van de passagiers. Laat, om onbedoelde
bediening, met name door kinderen, te voorkomen, de elektrisch bedien-
bare ruiten niet door kinderen bedienen. Het kan gebeuren dat een
lichaamsdeel van een kind of een andere passagier klem komt te zitten
tussen de elektrisch bedienbare ruit. Wanneer er een kind in de auto zit,
verdient het aanbeveling om de blokkeerschakelaar voor de ruitbediening
te gebruiken. (→Blz. 221)
3
Controleer of geen van de inzittenden een lichaamsdeel naar buiten steekt
dat bekneld zou kunnen raken als de ruiten bediend worden.
Wanneer u uit de auto stapt, zet dan het contact UIT en neem de sleutel
en het kind met u mee. Anders kan het kind de auto mogelijk onbedoeld,
uit kattenkwaad, enz. bedienen, wat tot een ongeval kan leiden.
Klembeveiliging (alleen ruiten met functie one-touch sluiten)
Gebruik geen lichaamsdelen om de klembeveiliging opzettelijk te active-
ren.
De klembeveiliging werkt mogelijk niet als de ruit bijna gesloten is.
225
Rijden
4
4-1.
Voordat u gaat rijden
4-5.
Toyota Safety Sense
Rijden met de auto
226
Toyota Safety Sense
285
Lading en bagage
236
PCS (Pre-Crash Safety-
Rijden met een
systeem)*
291
aanhangwagen
239
LDA
(Lane Departure Alert)
304
4-2.
Rijprocedures
Automatic High Beam-
Startknop
250
systeem
309
EV-modus
256
RSA (Road Sign Assist)
313
Hybridetransmissie
258
4-6.
Gebruik van de
Richtingaanwijzer-
ondersteunende
schakelaar
266
systemen
Parkeerrem
267
Cruise control
319
4-3.
Bedienen van verlichting
Toyota Parking Assist-
en ruitenwissers
sensor
323
Lichtschakelaar
268
Simple-IPA
Schakelaar mistlampen
274
(Simple-Intelligent
Ruitenwissers
Parking Assist)
330
en -sproeiers
276
Ondersteunende
Achterruitenwisser
systemen
344
en -sproeier
280
4-7.
Rijtips
4-4.
Tanken
Rijden met een
Openen van de tankdop
282
hybrideauto
350
Rijden in de winter
353
226
4-1. Voordat u gaat rijden
Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de onderstaande procedures:
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 250
Rijden
1
Zet met ingetrapt rempedaal de selectiehendel in stand D.
(→Blz. 258)
2
Deactiveer de parkeerrem. (→Blz. 267)
3
Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het gas-
pedaal in om de auto in beweging te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
1
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
2
Activeer indien nodig de parkeerrem.
Als de auto gedurende langere tijd stilstaat, zet dan de selectiehendel in
stand P. (→Blz. 258)
Parkeren van de auto
1
Trap, terwijl de selectiehendel in stand D staat, het rempedaal in.
2
Activeer de parkeerrem. (→Blz. 267)
3
Zet de selectiehendel in stand P. (→Blz. 260)
Plaats bij het parkeren op een helling indien nodig wielblokken.
4
Zet het contact uit om het hybridesysteem uit te schakelen.
5
Vergrendel het portier nadat u gecontroleerd hebt of u de sleutel bij
u hebt.
4-1. Voordat u gaat rijden
227
Wegrijden op een steile helling omhoog
1
Activeer de parkeerrem en zet de selectiehendel in stand D.
2
Trap het gaspedaal geleidelijk in.
3
Deactiveer de parkeerrem.
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt geactiveerd. (→Blz. 344)
Rijden met een gunstig brandstofverbruik
Houd er rekening mee dat hybrideauto's vergelijkbaar zijn met conventionele
auto's. En het is belangrijk is dat u niet plotseling accelereert, enz.
(→Blz. 350)
Rijden in de regen
Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad kan zijn.
Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan
4
immers bijzonder glad zijn.
Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
De eerste 300 km:
Voorkom plotseling sterk afremmen.
De eerste 800 km (auto's met trekhaakpakket):
Rijd niet met een aanhangwagen.
De eerste 2.000 km:
• Rijd niet met extreem hoge snelheden.
• Vermijd plotseling sterk accelereren.
• Rijd niet langdurig met een constante snelheid.
Rijden in het buitenland
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de in het desbetreffende land geldende
wettelijke voorschriften en controleer of de juiste brandstof verkrijgbaar is.
(→Blz. 604)
228
4-1. Voordat u gaat rijden
Hydraulische regeleenheid
De hydraulische regeleenheid zorgt ervoor dat de remmen bekrachtigd wor-
den met behulp van remvloeistof die door een pomp onder druk wordt gezet.
Als de hydraulische regeleenheid tijdens het rijden defect raakt, gaat het
waarschuwingslampje van het remsysteem branden en klinkt de zoemer
intermitterend. In dit geval functioneren de remmen mogelijk niet goed. Trap
het rempedaal stevig in als de remmen niet goed werken. Neem contact op
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als het waarschuwings-
lampje remsysteem gaat branden.
In de volgende gevallen kan het zijn dat u een geluid hoort in de motorruimte.
Dit wijst niet op een storing.
Het bestuurdersportier wordt geopend terwijl het hybridesysteem uitgescha-
keld is.
Het rempedaal wordt ingetrapt terwijl het hybridesysteem uitgeschakeld is.
Nadat het hybridesysteem ingeschakeld is.
Het rempedaal wordt herhaaldelijk ingetrapt terwijl het hybridesysteem inge-
schakeld is.
Nadat het hybridesysteem uitgeschakeld is.
Het rempedaal kan moeilijk worden ingetrapt of de slag van het rempedaal
kan kort zijn voordat het hybridesysteem ingeschakeld wordt. Dit wijst niet op
een storing.
Tijdens het remmen
Als het remsysteem bediend wordt, kunt u een geluid horen dat afkomstig is
van de motor/generator.
Dit duidt echter niet op een probleem.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
7 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности