Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 12

462
7-1. Onderhoud en verzorging
Reinigen en beschermen van het interieur
van uw auto
Voer het volgende uit om het interieur van uw auto te bescher-
men en in perfecte staat te houden:
Beschermen van het interieur
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger. Veeg vuile oppervlakken
schoon met een in lauw water gedompelde doek.
● Als het vuil niet kan worden verwijderd, verwijder het dan met een
zachte doek met water met ongeveer 1% reinigingsmiddel.
Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
Schoonmaken van lederen bekleding
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger.
● Veeg overtollig vuil en stof weg met een zachte doek die is bevoch-
tigd met een verdund reinigingsmiddel.
Gebruik sop met ongeveer 5% wolreinigingsmiddel.
● Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel grondig met een
schone, vochtige doek.
● Veeg daarna het resterende vocht van het leder af met een droge,
schone doek. Laat de lederen bekleding drogen in een geventi-
leerde ruimte in de schaduw.
Schoonmaken van kunstleder
● Verwijder vuil en stof met een stofzuiger.
● Verwijder het met een zachte vochtige doek met ongeveer 1% rei-
nigingsmiddel.
● Verwijder alle sporen van het reinigingsmiddel en water grondig
met een schone, vochtige doek.
7-1. Onderhoud en verzorging
463
Onderhoud van lederen bekleding
Om het interieur in een goede conditie te houden, raadt Toyota u aan het ten
minste twee keer per jaar schoon te maken.
Schoonmaken van de vloerbedekking
Er zijn verschillende reinigingsmiddelen op schuimbasis in de handel verkrijg-
baar. Gebruik een spons of een borstel om het schuim aan te brengen. Wrijf
met elkaar overlappende cirkels. Gebruik geen water. Veeg vuile oppervlak-
ken schoon en laat ze drogen. Het beste resultaat wordt verkregen als de
vloerbedekking zo droog mogelijk wordt gehouden.
Veiligheidsgordels
Maak de veiligheidsgordels schoon met een mild sop, lauw water en een
doek of spons. Controleer ook de gordels regelmatig op overmatige slijtage,
rafels en scheuren.
WAARSCHUWING
Water in de auto
Mors geen vloeistof in de auto, zoals op de vloer, in de ventilatieopeningen
van het batterijpakket (tractiebatterij) of in de bagageruimte.
Anders kunnen het batterijpakket, elektrische onderdelen en dergelijke
defect raken of vlam vatten.
Voorkom dat onderdelen of de bedrading van het SRS in het interieur nat
worden. (→Blz. 39)
Een elektrische storing kan ervoor zorgen dat de airbags worden geacti-
veerd of niet op de juiste wijze werken, waardoor ernstig letsel kan ont-
staan.
Reinigen van het interieur (met name het dashboard)
7
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard kan in de voorruit wor-
den weerkaatst; hierdoor kan het gezichtsveld van de bestuurder worden
belemmerd wat een ernstig ongeval tot gevolg kan hebben.
464
7-1. Onderhoud en verzorging
OPMERKING
Reinigingsmiddelen
Gebruik de volgende reinigingsmiddelen niet, omdat ze verkleuring van
het interieur of strepen en beschadigingen van gelakte oppervlakken kun-
nen veroorzaken:
• Behalve de stoelen: Organische reinigingsmiddelen zoals wasbenzine
en terpentine, alkalische of zuurhoudende middelen, textielverf en
bleekmiddel
• Stoelen: Alkalische en zuurhoudende middelen, zoals thinner, wasben-
zine en alcohol
Gebruik geen autowas of lakcleaner. Het dashboard of andere gelakte
delen van het interieur kunnen beschadigd raken.
Voorkomen van beschadiging van lederen bekleding
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om beschadiging en
vroegtijdige slijtage van lederen bekleding te voorkomen:
Verwijder stof en vuil onmiddellijk van de bekleding.
Stel de auto niet langdurig bloot aan direct zonlicht. Parkeer uw auto in de
schaduw, vooral bij warm weer.
Leg geen vinyl of plastic voorwerpen of artikelen die was bevatten op de
bekleding, aangezien ze bij hoge temperaturen in het interieur mogelijk
aan het leer vast blijven kleven.
Water op de vloerbedekking
Was de vloerbedekking van de auto niet met water.
Water dat in contact komt met elektrische onderdelen boven of onder de
vloerbedekking, kan schade aan de verschillende systemen van de auto
veroorzaken, bijvoorbeeld aan het audiosysteem. Water kan bovendien
roest aan de carrosserie veroorzaken.
Schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit
Maak de achterruit niet schoon met een ruitenreiniger; een dergelijk mid-
del kan de verwarmingsdraden beschadigen. Veeg de ruit voorzichtig
schoon met een doek en lauw water. Maak de ruit in horizontale richting
schoon, evenwijdig aan de verwarmingsdraden.
Voorkom beschadiging van de verwarmingsdraden.
7-2. Onderhoud
465
Onderhoud en reparatie
Om veilig en economisch te kunnen rijden is het van essentieel
belang dat uw auto goed verzorgd en onderhouden wordt.
Toyota raadt u aan uw auto als volgt te onderhouden.
Periodiek onderhoud
Laat het onderhoud aan uw auto uitvoeren volgens het onder-
houdsschema.
Zie het Toyota-onderhoudsboekje en het Toyota-garantieboekje voor
het onderhoudsschema.
Zelf uit te voeren onderhoud
Hoe zit het met zelf uit te voeren onderhoud?
Als u een beetje technisch inzicht en wat eenvoudig gereedschap hebt,
zijn veel onderhoudswerkzaamheden zelf uit te voeren.
Houd er echter rekening mee dat voor bepaalde werkzaamheden speci-
aal gereedschap en kennis benodigd zijn. Dit soort werkzaamheden
kunt u beter overlaten aan een deskundig monteur. Zelfs als u een erva-
ren doe-het-zelf-monteur bent, raden wij u aan om reparaties en onder-
houd door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige uit te
laten voeren. Een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur houdt
de onderhoudshistorie van uw Toyota bij, wat handig kan zijn als u ooit
werkzaamheden moet laten uitvoeren die onder de garantie vallen.
7
Indien u de service- of onderhoudswerkzaamheden door een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige dan een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur laat uitvoeren, raden wij
u aan te vragen of de onderhoudshistorie kan worden bijgehouden.
466
7-2. Onderhoud
Waar naartoe voor goed onderhoud?
Om uw auto in de best mogelijke staat te houden, raadt Toyota u aan om alle
onderhoudswerkzaamheden, inspecties en reparaties te laten uitvoeren door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Laat door de garantie gedekte
reparaties en servicewerkzaamheden uitvoeren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur, die originele Toyota-onderdelen gebruikt. Er
kunnen ook voordelen aan zitten om niet door de garantie gedekte reparaties
en servicewerkzaamheden te laten uitvoeren door een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur, omdat die u met zijn expertise kan helpen eventu-
ele problemen met uw auto op te lossen.
Uw erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige voert alle onderhoudswerk-
zaamheden aan uw auto betrouwbaar en tegen zo laag mogelijke kosten uit,
dankzij zijn ervaring met Toyota's.
Wanneer moet uw auto worden gerepareerd?
Wees attent op veranderingen in de prestaties en geluiden en op zichtbare
tekenen die erop wijzen dat onderhoud noodzakelijk is. Een paar belangrijke
aanwijzingen zijn:
De motor hapert, stottert of slaat over
Een merkbaar verlies aan trekkracht
Vreemde motorgeluiden
Lekkage onder de auto (na gebruik van de airconditioning is waterlekkage
echter normaal)
Verandering in het uitlaatgeluid (dit kan wijzen op een zeer gevaarlijk kool-
monoxidelek. Rijd met alle ruiten open en laat het uitlaatsysteem onmiddel-
lijk controleren).
Abnormaal zachte banden, ongewoon veel bandengepiep bij het nemen
van bochten of ongelijkmatige bandenslijtage
De auto trekt naar één kant, terwijl u rechtuitrijdt op een vlakke weg
Vreemde geluiden die kennelijk in verband staan met de bewegingen van
de wielophanging
Verlies van remkracht; “sponzig” aanvoelend rempedaal; het pedaal kan
bijna tot op de vloer worden ingetrapt; scheeftrekken van de auto bij rem-
men
Motortemperatuur voortdurend hoger dan normaal
Als u een van deze zaken merkt, laat dan uw auto zo snel mogelijk nakijken
door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Mogelijk moet uw auto
afgesteld of gerepareerd worden.
7-2. Onderhoud
467
WAARSCHUWING
Wanneer uw auto niet volgens de voorschriften is onderhouden
Door onjuist onderhoud kan niet alleen de auto ernstige schade oplopen,
maar kan ook ernstig letsel worden veroorzaakt.
Omgaan met de 12V-accu
12V-accupolen, aansluitingen en bijbehorende onderdelen bevatten lood.
Een loodvergiftiging kan hersenbeschadiging veroorzaken. Was daarom na
werkzaamheden altijd uw handen. (→Blz. 480)
7
468
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit te voeren
onderhoud
Als u controles en onderhoudswerkzaamheden uitvoert, dient u
dit precies te doen zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Onderwerp
Benodigdheden
Conditie
Warm water
• Zuiveringszout
• Vet
12V-accu
Universele sleutel (voor de bouten van de accuka-
(→Blz. 480)
bels)
Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig
Koelvloeistof-
product. Toyota Super Long Life Coolant is voorge-
niveau motor/
mixt met 50% koelvloeistof en 50% gedeminerali-
vermogensregel-
seerd water.
eenheid
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van koelvloei-
(→Blz. 477)
stof)
Originele Toyota-motorolie of gelijkwaardig
Motoroliepeil
Doek of poetspapier
(→Blz. 474)
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van motorolie)
Zekeringen
Zekering met dezelfde stroomsterkte als de oor-
(→Blz. 511)
spronkelijke zekering
Lamp met hetzelfde nummer en vermogen als het
oorspronkelijke exemplaar
Lampen
Kruiskopschroevendraaier
(→Blz. 516)
Sleufkopschroeven-
• Sleutel
draaier
Radiateur en
condensor
(→Blz. 478)
Bandenspanning
Bandenspanningsmeter
(→Blz. 502)
Compressor
Water of ruitensproeiervloeistof met antivries (voor
Ruitensproeier-
gebruik onder winterse omstandigheden)
vloeistof
Trechter (uitsluitend voor het bijvullen van ruiten-
(→Blz. 479)
sproeiervloeistof)
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
469
WAARSCHUWING
In de motorruimte bevinden zich allerlei mechanismen en vloeistoffen die plot-
seling in beweging kunnen komen, heet kunnen worden of elektrisch geladen
kunnen worden. Neem onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht om ern-
stig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in de motorruimte
Zorg ervoor dat “Power ON.” (contact AAN) niet wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay en dat het controlelampje READY uit is.
Houd handen, kleding en gereedschap uit de buurt van de draaiende ven-
tilator en de aandrijfriem.
Raak de motor, de vermogensregeleenheid, de radiateur, het uitlaatspruit-
stuk, enz. niet direct na het rijden aan, aangezien deze onderdelen heet
kunnen zijn. De olie en andere vloeistoffen kunnen ook heet zijn.
Laat geen brandbare voorwerpen, zoals een stuk papier of een doek, ach-
ter in de motorruimte.
Rook niet, veroorzaak geen vonken en voorkom open vuur in de buurt van
brandstof. Brandstofdampen zijn licht ontvlambaar.
Wees voorzichtig, want remvloeistof is gevaarlijk voor uw handen en ogen
en kan gelakte oppervlakken beschadigen. Als u remvloeistof op uw han-
den of in uw ogen krijgt, spoel ze dan onmiddellijk met schoon water.
Raadpleeg een arts als u last blijft houden.
Werkzaamheden bij de elektrische koelventilatoren of de radiateur
Zorg ervoor dat het contact UIT staat.
Wanneer het contact AAN staat, kunnen de elektrische koelventilatoren
automatisch worden ingeschakeld als de airconditioning wordt ingescha-
keld en/of als de koelvloeistoftemperatuur hoog is. (→Blz. 478)
7
Veiligheidsbril
Draag een veiligheidsbril om uw ogen te beschermen tegen rondvliegend of
vallend materiaal, een straal vloeistof, enz.
OPMERKING
Wanneer u het luchtfilter verwijdert
Rijden zonder luchtfilter kan leiden tot overmatige motorslijtage door vuil in
de inlaatlucht.
Als het vloeistofniveau te laag of te hoog is
Het is normaal dat het remvloeistofniveau iets lager wordt door slijtage van
de remblokken of door een hoog vloeistofniveau in de accumulator.
Als het reservoir regelmatig moet worden bijgevuld, kan dit duiden op een
serieus probleem.
470
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorkap
Ontgrendelen van de motorkap vanuit het interieur.
Trek de ontgrendelingshendel
1
van de motorkap naar u toe.
De motorkap zal iets omhoog
springen.
Trek de veiligheidshaak
2
omhoog en open de motorkap.
De motorkap kan worden open-
3
gehouden door de steun in de
uitsparing van de kap te zetten.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
471
WAARSCHUWING
Controle voor het rijden
Controleer of de motorkap goed dicht en vergrendeld is.
Als de motorkap niet goed vergrendeld is, kan hij tijdens het rijden onver-
wacht opengaan, waardoor een ongeval kan ontstaan met mogelijk ernstig
letsel tot gevolg.
Na plaatsing van de steun in de opening
Zorg ervoor dat de steun goed in de opening zit als de motorkap openstaat,
om te voorkomen dat de motorkap op uw hoofd of lichaam valt.
OPMERKING
Bij het sluiten van de motorkap
Let erop de steun in het klemmetje te drukken alvorens de motorkap te slui-
ten. Als de motorkap wordt gesloten terwijl de steun niet in het klemmetje is
geplaatst, kan deze verbogen raken.
7
472
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Plaatsen van een garagekrik
Volg bij het gebruik van een garagekrik altijd de bij de krik gele-
verde handleiding en wees voorzichtig.
Krik de auto uitsluitend op met de garagekrik onder een van de
aangegeven kriksteunpunten. Als de auto wordt opgekrikt terwijl
de krik niet goed is geplaatst, kan de auto beschadigd raken of
van de krik vallen en ernstig letsel veroorzaken.
Voor
Achter
Type A
Type B
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
473
Motorruimte
1
Koelvloeistofreservoir
5
Zekeringenkast
(→Blz. 511)
(→Blz. 477)
6
Radiateur koelsysteem
2
Oliepeilstok
(→Blz. 474)
vermogensregeleenheid
(→Blz. 478)
3
Motorolievuldop
(→Blz. 475)
7
Radiateur
(→Blz. 478)
7
4
Koelvloeistofreservoir
vermogensregeleenheid
8
Condensor
(→Blz. 478)
(→Blz. 477)
9
Elektrische koelventilatoren
10
Sproeierreservoir
(→Blz. 479)
474
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Motorolie
Controleer het oliepeil met behulp van de peilstok bij bedrijfswarme,
afgezette motor.
Controle van motorolie
Plaats de auto op een horizontale ondergrond. Wacht, nadat de
1
motor op bedrijfstemperatuur is gekomen en het hybridesysteem
is uitgeschakeld, minstens 5 minuten om de olie de gelegenheid
te geven naar het carter terug te stromen.
2
Trek de peilstok uit de motor
terwijl u een doek onder het
uiteinde houdt.
3
Veeg de peilstok met een schone doek af.
4
Steek de peilstok weer volledig in de motor.
5
Trek de peilstok uit de motor
en controleer het oliepeil ter-
wijl u een doek onder het uit-
einde houdt.
1
Laag
2
Normaal
3
Te hoog
De vorm van de peilstok is
afhankelijk van de uitvoering
van de auto en het motor-
type.
Veeg de peilstok af en steek deze helemaal terug in de houder.
6
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
475
Motorolie bijvullen
Als het oliepeil onder het onder-
ste merkteken of er net boven
ligt, moet u olie bijvullen van het
type zoals hierna is vermeld, of
van hetzelfde type als waarmee
de motor eerder werd gevuld.
Controleer welke kwaliteit motorolie wordt voorgeschreven en leg
de benodigdheden voor het bijvullen klaar.
Keuze motorolie
→Blz. 605
Oliehoeveelheid
(minimum →
1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
maximum)
Onderwerp
Schone trechter
1
Verwijder de olievuldop door deze linksom te draaien.
Giet beetje voor beetje motorolie in de vulopening en controleer
2
ondertussen het oliepeil steeds door middel van de peilstok.
Plaats de olievuldop door deze rechtsom te draaien.
3
7
476
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Olieverbruik
Er wordt tijdens het rijden een bepaalde hoeveelheid motorolie verbruikt. In
de volgende situaties neemt het olieverbruik mogelijk toe en moet er mogelijk
tussen de onderhoudsintervallen motorolie worden bijgevuld.
Als de motor nog nieuw is, bijvoorbeeld direct na aanschaf van de auto of
nadat de motor is vervangen
Als een lagere kwaliteit motorolie of motorolie met een verkeerde viscositeit
wordt gebruikt
Bij het rijden met hoge motortoerentallen, met een zwaar beladen auto, met
een aanhangwagen of bij veelvuldig optrekken en afremmen
Als de motor langdurig stationair draait, of bij veelvuldig rijden in druk ver-
keer
WAARSCHUWING
Afgewerkte motorolie
Afgewerkte motorolie bevat schadelijke stoffen die huidaandoeningen
zoals ontsteking of huidkanker kunnen veroorzaken. Wees daarom voor-
zichtig en vermijd langdurig en herhaaldelijk contact met de huid. Verwij-
der afgewerkte motorolie door goed met water en zeep te wassen.
Voer afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters op een veilige en accep-
tabele manier af. Gooi afgewerkte motorolie en gebruikte oliefilters nooit
weg in de vuilnisbak, in het riool of zomaar ergens.
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur,
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige, tank-
station of een automaterialenzaak voor meer informatie over recycling of
afvoeren.
Houd motorolie buiten het bereik van kinderen.
OPMERKING
Voorkomen van ernstige schade aan de motor
Controleer regelmatig het oliepeil.
Bij het olie verversen of bijvullen
Let erop dat er geen motorolie op onderdelen van de auto terechtkomt.
Vul nooit te veel olie bij, anders kan de motor beschadigd raken.
Controleer na het olie verversen altijd het oliepeil met de peilstok.
Controleer of de olievuldop goed is vastgedraaid.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
477
Koelvloeistof
Het koelvloeistofniveau is correct als het zich bij koude motor tussen
het FULL- en het LOW-streepje bevindt.
Koelvloeistofreservoir
1
Dop reservoir
2
FULL-streepje
3
LOW-streepje
Als het niveau zich op of onder
het onderste streepje
(LOW)
bevindt, moet koelvloeistof wor-
den bijgevuld tot aan het boven-
ste streepje (FULL).
Koelvloeistofreservoir vermogensregeleenheid
1
Dop reservoir
2
FULL-streepje
3
LOW-streepje
Als het niveau zich op of onder
het LOW-streepje bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld
tot aan het FULL-streepje.
7
Selectie van koelvloeistof
Gebruik alleen Toyota Super Long Life Coolant of een gelijkwaardig product.
Toyota Super Long Life Coolant is een mengsel van 50% koelvloeistof en
50% gedemineraliseerd water. (Minimumtemperatuur: -35°C)
Neem voor meer informatie over koelvloeistof contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na het bijvullen weer is gezakt
Controleer de radiateur, de slangen, de doppen van de koelvloeistofreser-
voirs, de aftapkraan en de waterpomp.
Als u geen lek kunt vinden, laat dan een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige de druk op de dop nakijken en controleren op lekkages in het koel-
systeem.
478
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Wanneer het hybridesysteem heet is
Verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir van de motor/vermogensre-
geleenheid niet.
Als het koelsysteem nog onder druk staat, kan hete koelvloeistof uit de vul-
opening spuiten als de dop wordt verwijderd en brandwonden of ander ern-
stig letsel veroorzaken.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Gebruik geen onverdunde antivries of alleen water. Een goede mengver-
houding van water en antivries zorgt voor een goede smering, corrosiebe-
scherming en koeling. Lees altijd de informatie op het etiket van de antivries
of koelvloeistof.
Als u koelvloeistof morst
Verwijder de koelvloeistof met veel water om te voorkomen dat het de lak of
onderdelen aantast.
Radiateur en condensor
Controleer de radiateur en de condensor en verwijder eventueel vuil.
Als een van bovenstaande onderdelen erg vuil is of als u niet zeker
bent van de staat ervan, laat dan uw auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING
Wanneer het hybridesysteem heet is
Raak om brandwonden te voorkomen de radiateur of de condensor niet
aan, aangezien deze heet kunnen zijn.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
479
Ruitensproeiervloeistof
Auto's zonder koplampsproeier
Als een sproeier niet werkt, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg.
Vul ruitensproeiervloeistof bij.
Auto's met koplampsproeier
Als het vloeistofpeil extreem laag
is, vul dan ruitensproeiervloeistof
bij.
Neem de dop van de opening, ter-
wijl u het gat in het midden van de
dop met uw vinger dichthoudt, en
controleer het vloeistofpeil in de
slang.
WAARSCHUWING
Bij het bijvullen van ruitensproeiervloeistof
7
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als het hybridesysteem warm is of nog
werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol en kan vlam vatten als het bij-
voorbeeld op hete motoronderdelen wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries in plaats van ruitensproeiervloei-
stof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw auto worden aangetast en de
pomp beschadigd raken, waardoor er geen ruitensproeiervloeistof meer
kan worden gesproeid.
Verdunnen van ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de ruitensproeiervloeistoffles aangegeven
temperaturen voor de juiste mengverhouding.
480
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
12V-accu
Plaats
De 12V-accu bevindt zich aan
de rechterzijde van de bagage-
ruimte.
Vóór het verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu
Auto's met afdekplaten: Verwijder de middelste afdekplaten en
1
het opbergvak. (→Blz. 441)
Verwijder de afdekking van
2
de bagageruimtevloer.
Verwijderen van de afdekkap van de 12V-accu
Verwijder de afdekkap van de
12V-accu.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
481
Exterieur
Controleer de 12V-accu op gecorrodeerde en loszittende klemmen,
scheuren en een loszittende klembeugel.
1
Accupolen
2
Klembeugel
Plaatsen van de afdekkap van de 12V-accu
Breng de 3 lippen in lijn en
plaats de afdekkap van de 12V-
accu.
Waarschuwingssymbool
De betekenis van de waarschuwingssymbolen aan de bovenzijde
7
van de 12V-accu is als volgt:
Niet roken, geen open
Accuzuur
vuur, geen vonken
Draag een veiligheids-
Lees de
bril
gebruiksaanwijzing
Buiten bereik van kinde-
Explosief gas
ren houden
482
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Voorzorgsmaatregelen voor het opladen van de accu
Tijdens het opladen van de 12V-accu ontstaat het licht ontvlambare en explo-
sieve waterstof. Voer daarom vóór het laden de volgende handelingen uit:
Als de 12V-accu in de auto is gemonteerd, moet voorafgaand aan het opla-
den de massakabel worden losgenomen.
Zorg ervoor dat de acculader tijdens het aansluiten en losnemen van de
accuklemmen is uitgeschakeld.
Na het laden/aansluiten van de 12V-accu
Auto's met Smart entry-systeem en startknop: Nadat de 12V-accu weer is
aangesloten, is het wellicht niet meteen mogelijk om de portieren met de
instapfunctie te ontgrendelen. Gebruik in dat geval de afstandsbediening of
de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen of ontgrendelen.
Start het hybridesysteem met het contact in stand ACC. Het hybridesysteem
kan niet worden gestart als het contact UIT staat. Het hybridesysteem werkt
vanaf de tweede poging echter normaal.
De stand van het contact wordt door de auto geregistreerd. Als de 12V-accu
weer wordt aangesloten, keert de startknop terug naar de stand die was
geselecteerd voordat de 12V-accu werd losgenomen. Zorg dat het contact
UIT staat voordat de 12V-accu wordt losgenomen. Wees extra voorzichtig
als niet bekend is wat de stand van de startknop was voordat de 12V-accu
leeg raakte.
Als de 12V-accu weer is aangesloten: start het hybridesysteem, trap het
rempedaal in en controleer of de selectiehendel in alle schakelstanden kan
worden gezet.
Neem, als het systeem na meerdere pogingen nog niet start, contact op met
een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
483
WAARSCHUWING
Chemicaliën in de 12V-accu
Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig en bijtend en kan het ontstaan van
het licht ontvlambare en explosieve waterstof veroorzaken. Neem bij werk-
zaamheden bij of aan de 12V-accu de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om ernstig letsel te voorkomen:
Veroorzaak geen vonken met gereedschap.
Rook nooit en steek nooit een lucifer of een aansteker aan bij de 12V-
accu.
Voorkom dat ogen, huid of kleren in contact komen met de elektrolyt.
Adem of slik nooit elektrolyt in.
Gebruik een veiligheidsbril als u bij de 12V-accu bezig bent.
Laat kinderen niet in de buurt spelen als u met de 12V-accu bezig bent.
Een veilige plaats voor het opladen van de 12V-accu
Laad de 12V-accu altijd op in een open ruimte. Laad de 12V-accu niet op in
een garage of in een afgesloten ruimte waar onvoldoende ventilatie is.
Procedure voor het opladen van de 12V-accu
Laad de accu alleen op met een druppellader (5 A of minder). Het opladen
van een 12V-accu met een snellader kan een explosie veroorzaken.
7
484
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Noodmaatregelen met betrekking tot elektrolyt
Als er elektrolyt in uw ogen terechtkomt
Spoel de ogen minstens 15 minuten met water en schakel direct medische
hulp in. Blijf zo mogelijk water met een spons of doek op de ogen deppen,
terwijl u naar een arts of het ziekenhuis gaat.
Als er elektrolyt op uw huid terechtkomt
Was de huid zorgvuldig met veel water. Als het pijn doet of brandt, roep
dan meteen medische hulp in.
Als er elektrolyt op uw kleding terechtkomt
De elektrolyt kan via de kleding op uw huid terechtkomen. Trek onmiddel-
lijk de kleding uit en volg, indien nodig, de procedure zoals hierboven
beschreven.
Als u per ongeluk elektrolyt binnenkrijgt
Drink zo veel mogelijk water of melk. Drink dan magnesiummelk, geklopt
rauw ei of plantaardige olie. Schakel zo snel mogelijk medische hulp in.
Vervangen van de 12V-accu
Gebruik een 12V-accu die is ontworpen voor de auto. Anders kan er gas
(waterstof) in het passagierscompartiment komen, waardoor brand of een
explosie kan ontstaan.
Neem voor vervanging van de 12V-accu contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Wanneer de 12V-accu wordt opgeladen
Laad de 12V-accu nooit op wanneer het hybridesysteem in werking is. Con-
troleer ook of alle accessoires zijn uitgeschakeld.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
485
Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk van het onderhouds-
schema en het slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren op de banden te zien zijn. Contro-
leer de banden tevens op ongelijkmatige slijtage, zoals overmatige
slijtage aan een zijde van het loopvlak.
Controleer de staat en de bandenspanning van het reservewiel ook
als het niet gebruikt wordt.
1
Nieuwe
band
2
Versleten loopvlak
3
Slijtage-indicator
7
De plaats
van de
slijtage-indicatoren
wordt
aangegeven
met de tekst TWI
of Δ
op de
wang
van de band.
Vervang de
band als
de slijtage-indicatoren
te
zien zijn.
Wisselen van banden
Wissel
de
banden
zoals aange-
geven
in de
afbeelding.
Toyota beveelt
aan om de banden
ongeveer elke
10.000 km van
plaats te wisselen om een gelijkma-
tig slijtagepatroon en een langere
Voor
levensduur van de banden te ver-
krijgen.
Auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem: Vergeet bij het
verwisselen van voor- en achter-
wielen met een verschillende bandenspanning niet om na het verwisselen
het bandenspanningswaarschuwingssysteem te initialiseren.
486
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Bandenspanningswaarschuwingssysteem (indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspanningswaarschuwingssys-
teem dat gebruikmaakt van bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te signaleren voordat deze tot proble-
men leidt. (→Blz. 544)
Plaatsen van bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen moeten de bandenspan-
ningssensoren en -zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren en -zenders geplaatst
worden, moeten de identificatiecodes van deze componenten wor-
den geregistreerd in de bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het bandenspanningswaarschuwingssysteem wor-
den geïnitialiseerd. Laat de identificatiecodes van de bandenspan-
ningssensoren en -zenders registreren door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwali-
ficeerde en uitgeruste deskundige. (→Blz. 488)
Initialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssysteem
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem moet worden
geïnitialiseerd onder de volgende omstandigheden:
● Verwisselen van voor- en achterwielen met een verschillende
bandenspanning.
● Als de bandenmaat wordt aangepast.
● Als de bandenspanning wordt gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer
de rijsnelheid of de belading verandert).
Als het bandenspanningswaarschuwingssysteem wordt geïnitiali-
seerd, wordt de actuele bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
487
Initialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssysteem
Parkeer de auto op een veilige plaats en zet het contact UIT.
1
Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer de auto rijdt.
Breng de banden op de voorgeschreven spanning bij koude ban-
2
den. (→Blz. 610)
Breng de banden op de voorgeschreven spanning voor de banden in
koude toestand. Deze spanning vormt de referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
3
Zet het contact AAN.
4
Open het dashboardkastje.
Houd de resetknop van het
bandenspanningswaarschu-
wingssysteem ingedrukt tot
het
waarschuwingslampje
lage bandenspanning drie
keer langzaam knippert.
7
5
Laat het contact nog enkele minuten AAN staan en zet vervol-
gens het contact UIT.
488
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en -zenders zijn voorzien van een
unieke identificatiecode. Bij het vervangen van een bandenspan-
ningssensor en -zender is het noodzakelijk om de identificatiecode
te registreren. Laat de identificatiecodes registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer moeten banden worden vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
De slijtage-indicatoren zijn te zien op een band.
De banden beschadigingen vertonen, zoals insnijdingen, scheuren of bar-
sten die zo diep zijn dat het binnenmateriaal zichtbaar wordt en bulten die
duiden op een interne beschadiging
Een band vaak leegloopt of niet goed kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging
Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als u er
niet zeker van bent.
Vervangen van banden en velgen (auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als de identificatiecode van de bandenspanningssensor en -zender niet is
geregistreerd, werkt het bandenspanningswaarschuwingssysteem niet cor-
rect. Na ongeveer 20 minuten rijden gaat het waarschuwingslampje lage ban-
denspanning gedurende 1 minuut knipperen en het blijft daarna branden om
aan te geven dat er een storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten altijd door gekwalificeerd werk-
plaatspersoneel worden gecontroleerd, zelfs als er niet of nauwelijks met de
banden is gereden en de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Routinecontrole van de bandenspanning (auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaarschuwingssysteem vervangt de periodieke con-
trole van de bandenspanning niet. Controleer daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Brede banden (17 inch banden)
In het algemeen slijten brede banden eerder en kan de grip op besneeuwde
en/of gladde wegen beperkt zijn in vergelijking met standaard banden.
Gebruik daarom winterbanden op besneeuwde en/of gladde wegen en rijd
voorzichtig waarbij u uw snelheid aanpast aan de toestand van de weg en de
weersomstandigheden.
Als de profieldiepte van winterbanden minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van de winterbanden verloren.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
489
Situaties waarin het bandenspanningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Onder de volgende omstandigheden werkt het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem mogelijk niet goed.
• Als er niet-originele Toyota-velgen zijn gemonteerd.
• Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt met
de OE-specificaties (Original Equipment).
• Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de voorgeschre-
ven maat heeft.
• Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.
• Er is een run-flat band met ondersteunende ring gemonteerd.
• Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de radio-
grafische signalen nadelig beïnvloedt.
• Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de wiel-
kasten.
• Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
• Als er banden zonder bandenspanningssensoren en -zenders worden
gebruikt.
• Als de identificatiecode op de bandenspanningssensoren en -zenders
niet is geregistreerd in de bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU.
In de volgende situaties kunnen de prestaties worden beïnvloed.
• In de buurt van een televisiezendmast, elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of andere locatie waar sterke radio-
golven of elektromagnetische velden aanwezig zijn.
• Als u een draagbare radio, mobiele telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos communicatiemiddel bij u draagt.
Wanneer de auto geparkeerd is, kan het langer duren voordat de waarschu-
7
wing verschijnt of verdwijnt.
Wanneer de bandenspanning snel daalt, zoals bij een klapband, dan ver-
schijnt de waarschuwing mogelijk niet.
490
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
De initialisatieprocedure (auto's met bandenspanningswaarschuwings-
systeem)
Voer de initialisatie uit na het op spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
Als u het contact tijdens de initialisatie per ongeluk UIT hebt gezet, dan is
het niet noodzakelijk de resettoets in te drukken, omdat de initialisatie auto-
matisch herstart wordt wanneer het contact de volgende keer AAN wordt
gezet.
Als u per ongeluk de resettoets indrukt wanneer initialiseren niet nodig is,
breng de banden dan op de juiste spanning wanneer ze koud zijn en voer
opnieuw de initialisatie uit.
Waarschuwingen bandenspanningswaarschuwingssysteem (auto's met
bandenspanningswaarschuwingssysteem)
De eventuele waarschuwing van het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem is gebaseerd op de rijomstandigheden. Daarom laat het systeem moge-
lijk zelfs een waarschuwing zien wanneer de bandenspanning niet laag
genoeg is of wanneer de druk hoger is dan de druk die was ingesteld tijdens
het initialiseren van het systeem.
Als de initialisatie van het bandenspanningswaarschuwingssysteem
mislukt is (auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
De initialisatie kan worden uitgevoerd in enkele minuten. In de volgende
gevallen worden de instellingen echter niet opgeslagen en zal het systeem
niet goed werken. Laat, als herhaalde pogingen de bandenspanning op te
slaan mislukken, de auto zo snel mogelijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Als de resetknop van het bandenspanningswaarschuwingssysteem wordt
bediend, gaat het waarschuwingslampje lage bandenspanning niet 3 keer
knipperen.
Nadat er na de initialisatie gedurende een bepaalde tijd gereden is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat het gedurende 1 minuut heeft geknip-
perd.
Registreren van identificatiecodes (auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem).
De identificatiecodes van de bandenspanningssensoren en -zenders van
twee sets banden kunnen worden geregistreerd.
Als de identificatiecodes voor zowel de normale banden als de winterbanden
vooraf zijn geregistreerd, is het niet nodig om de identificatiecodes te registre-
ren wanneer de normale banden worden vervangen door winterbanden.
Neem voor informatie over het wijzigen van de identificatiecodes contact op
met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
500
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
WAARSCHUWING
Bij het controleren of vervangen van de banden
Houd u aan de volgende voorzorgsmaatregelen om ongevallen te voorko-
men.
Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan schade aan de
aandrijflijn veroorzaken en gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg hebben,
waardoor een ongeval met ernstig letsel kan ontstaan.
Gebruik geen banden van verschillende merken, types of profielen.
Gebruik ook geen banden met duidelijk verschillende slijtagepatronen
door elkaar.
Gebruik uitsluitend de door Toyota voorgeschreven bandenmaat.
Gebruik geen verschillende soorten banden (radiaalbanden, gordelban-
den met diagonaalkarkas en diagonaalbanden) door elkaar.
Gebruik geen zomer-, all-season- en winterbanden door elkaar.
Gebruik nooit banden onder uw auto die zijn gebruikt onder een andere
auto.
Door het gebruik van banden waarvan het verleden onbekend is, loopt u
extra risico.
Auto's met een compact reservewiel: Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is gemonteerd.
Bij het initialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssysteem
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Druk niet op de resetknop van het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem voordat de banden op de voorgeschreven spanning zijn gebracht.
Anders kan het voorkomen dat het waarschuwingslampje voor de lage ban-
denspanning niet gaat branden terwijl de bandenspanning te laag is, of wel
gaat branden terwijl de bandenspanning in orde is.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
501
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden, velgen, bandenspanningssenso-
ren, -zenders en ventieldopjes (auto's met bandenspanningswaarschu-
wingssysteem)
Neem voor het verwijderen en plaatsen van wielen, banden of banden-
spanningssensoren en -zenders contact op met een erkende Toyota-dea-
ler of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige omdat de bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet voorzichtig mee wordt omgegaan.
Vergeet niet de dopjes weer op de ventielen aan te brengen. Als de ven-
tieldopjes niet geplaatst worden, dan kan er water in de bandenspannings-
sensoren terechtkomen en kunnen ze vast gaan zitten.
Gebruik bij het vervangen van de ventieldopjes geen andere ventieldopjes
dan voorgeschreven. Anders kunnen de dopjes vast komen te zitten.
Voorkomen van schade aan de bandenspanningssensoren en -zenders
(auto's met bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Als een band is gerepareerd met bandenreparatievloeistof, werken de ban-
denspanningssensor en -zender mogelijk niet goed. Neem wanneer ban-
denreparatievloeistof is gebruikt zo snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige. Vervang na het gebruik van ban-
denreparatievloeistof de bandenspanningssensor en -zender wanneer de
band wordt gerepareerd of vervangen. (→Blz. 486)
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen met
kuilen.
7
Dergelijke omstandigheden hebben mogelijk een verlaging van de banden-
spanning tot gevolg, waardoor de verende werking van de banden vermin-
dert. Bovendien kunnen de banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over onverharde wegen.
Brede banden (17 inch banden)
Het gebruik van brede banden kan leiden tot meer schade aan de velg bij
het rijden op een slecht wegdek. Let daarom goed op de volgende punten:
Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. Bij een te lage ban-
denspanning zullen de banden sneller beschadigd raken.
Rijd niet door diepe gaten of tegen hoge of scherpe voorwerpen aan of
eroverheen. Anders kunnen de banden en velgen ernstig beschadigd
raken.
Als tijdens het rijden in elke band een te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning te laag is, anders kunnen de ban-
den en/of velgen ernstig beschadigd raken.
502
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Bandenspanning
Zorg ervoor dat de banden de juiste spanning hebben. De ban-
denspanning moet ten minste eenmaal per maand gecontroleerd
worden. Toyota beveelt u echter aan de bandenspanning eens
per twee weken te controleren. (Blz. 610)
Informatielabel bandenspanning
De bandenspanning staat vermeld op het label op de portiersponning
aan bestuurderszijde, zoals aangegeven.
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
Gevolgen van een onjuiste bandenspanning
Het rijden met een onjuiste bandenspanning kan de volgende gevolgen heb-
ben:
Hoger brandstofverbruik
Verminderd rijcomfort en een slechte handling
Kortere levensduur van de banden als gevolg van slijtage
Een onveilige auto
Beschadiging van de aandrijflijn
Als een band vaak moet worden opgepompt, laat deze dan controleren door
een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
503
Instructies voor het controleren van de bandenspanning
Let bij het controleren van de bandenspanning op het volgende:
Controleer de bandenspanning alleen als de banden koud zijn.
Als uw auto ten minste 3 uur heeft stilgestaan of niet meer dan 1,5 km heeft
gereden, kunt u de bandenspanning voor koude banden correct aflezen.
Gebruik altijd een bandenspanningsmeter.
Het is moeilijk te bepalen of een band de juiste bandenspanning heeft op
basis van alleen het uiterlijk.
Het is normaal dat de spanning van een band na een rit is opgelopen aan-
gezien warmte wordt gegenereerd in de band. Laat na het rijden geen lucht
uit de banden lopen om de spanning te verlagen.
Verdeel de passagiers en het gewicht van de bagage gelijkmatig over de
auto.
WAARSCHUWING
Een goede bandenspanning zorgt voor een langere levensduur van de
banden
Houd de bandenspanning op de juiste waarde.
Als de banden niet de juiste spanning hebben, kunnen onderstaande zaken
zich voordoen. Dit kan leiden tot een ongeval waarbij ernstig letsel kan ont-
staan.
Overmatige slijtage
Ongelijkmatige slijtage
Slecht rijgedrag
Mogelijke klapband door oververhitting
Luchtlekkage tussen de band en velg
7
Wielvervorming en/of beschadiging van de band
Groter risico op beschadiging van de band tijdens het rijden (als gevolg
van voorwerpen op het wegdek, verbindingsstukken of scherpe randen in
het wegdek, enz.)
OPMERKING
Controleren en op de juiste spanning brengen van de banden
Plaats na controle altijd de ventieldopjes.
Zonder de ventieldopjes kan er vuil en vocht in het inwendige van de ventie-
len doordringen. Hierdoor kan de afdichting in gevaar komen, wat kan lei-
den tot een lagere bandenspanning.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
5 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности