Toyota Auris Hybrid Touring Sports (2018). Manual in Dutch — 3

106
2. Instrumentenpaneel
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de bestuurder over de bedrijfsstatus
van de verschillende systemen van de auto.
Controlelampje
Controlelampje
richtingaanwijzers
Simple-IPA (→Blz. 330)
(indien
(→Blz. 266)
aanwezig)
*1, 2
Controlelampje
Controlelampje
Traction Control
achterlicht (→Blz. 268)
(→Blz. 345)
*1
Controlelampje
Controlelampje
grootlicht (→Blz. 268)
VSC OFF (→Blz. 345)
*1
*1
Controlelampje
Waarschuwingslampje
Automatic High Beam-
PCS (→Blz. 291)
systeem (→Blz. 309)
(indien
(indien
aanwezig)
aanwezig)
Controlelampje
EV-controlelampje
mistlampen voor
(→Blz. 256)
(indien
(→Blz. 274)
aanwezig)
Controlelampje
*
3
Controlelampje
mistachterlicht
antidiefstalsysteem
(→Blz. 274)
(→Blz. 82, 95)
Controlelampje
Controlelampje
cruise control
PWR MODE
(indien
(→Blz. 319)
(→Blz. 261)
aanwezig)
Controlelampje
Controlelampje
cruise control
ECO MODE (→Blz. 261)
(indien
SET (→Blz. 319)
aanwezig)
LDA-indicator
Controlelampje
(Lane Departure Alert)
EV MODE (→Blz. 256)
(indien
(→Blz. 304)
aanwezig)
Controlelampje
Controlelampje READY
Toyota Parking Assist-
(→Blz. 250)
(indien
sensor (→Blz. 323)
aanwezig)
2. Instrumentenpaneel
107
*4
Controlelampje lage
Schakelstandindicator
buitentemperatuur
(→Blz. 258)
(→Blz. 108)
*1, 3
Controlelampje
PASSENGER AIR BAG
(→Blz. 48)
*1: Deze lampjes gaan branden als het contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
hybridesysteem is ingeschakeld of na enkele seconden. Er kan een storing
2
in een systeem aanwezig zijn als een lampje niet gaat branden of niet uit-
gaat. Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.
*2: Het lampje knippert om aan te geven dat het systeem in werking is.
*3: Dit lampje brandt in het centrale paneel.
*4: Wanneer de buitentemperatuur ongeveer 3°C of lager is, gaat het contro-
lelampje gedurende 10 seconden knipperen en blijft daarna branden.
WAARSCHUWING
Als een waarschuwingslampje van een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een veiligheidssysteem zoals het ABS of het waarschu-
wingslampje SRS niet gaat branden als u het hybridesysteem start, kan dat
betekenen dat deze systemen niet beschikbaar zijn om u te beschermen in
geval van een ongeval, waardoor ernstig letsel zou kunnen ontstaan. Laat
de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige als dit gebeurt.
108
2. Instrumentenpaneel
Meters en tellers
Hybridesysteemindicator
1
Geeft het vermogen of het regeneratieniveau van het hybridesysteem
weer (→Blz. 109)
2
Snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan.
Buitentemperatuur
3
Geeft de buitentemperatuur aan binnen het bereik -40°C tot 50°C. Het
controlelampje lage buitentemperatuur gaat branden als de buitentempe-
ratuur 3°C of lager is.
4
Schakelstandindicatoren
Geeft de schakelstand weer. (→Blz. 258)
5
Brandstofmeter
Geeft aan hoeveel brandstof er nog in de tank aanwezig is.
6
Multi-informatiedisplay
→Blz. 111
2. Instrumentenpaneel
109
Tellers en display worden verlicht als
Het contact AAN staat.
Weergave buitentemperatuur
Onder de volgende omstandigheden wordt mogelijk niet de juiste buiten-
temperatuur weergegeven of duurt het langer voordat de weergave wordt
gewijzigd.
• Wanneer de auto wordt stilgezet of wanneer langzaam wordt gereden
(minder dan 15 km/h)
• Wanneer de buitentemperatuur plotseling verandert (bijvoorbeeld bij het
in- of uitrijden van een garage of tunnel)
2
Wanneer − − continu wordt weergegeven, is het systeem mogelijk defect.
Laat de auto nakijken door een erkende Toyota-dealer of hersteller/repara-
teur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Hybridesysteemindicator
1
Laadgebied
Laat het regeneratieve opladen zien.
2
Hybride eco-gebied
Laat zien dat er niet vaak gebruik wordt
gemaakt van het vermogen van de ben-
zinemotor.
De benzinemotor wordt automatisch
gestopt en opnieuw gestart onder ver-
schillende omstandigheden.
3
Eco-gebied
Laat zien dat er milieuvriendelijk wordt
gereden.
4
Power-gebied
Laat zien dat de grens van een bereik
voor milieuvriendelijk rijden wordt over-
schreden (bij rijden op vol vermogen en
dergelijke).
Als u probeert om de naald tijdens het rijden in het Eco-gebied te houden,
rijdt u milieuvriendelijker.
In het oplaadgebied wordt de regeneratiestatus* aangegeven. De gerege-
nereerde energie wordt gebruikt om het batterijpakket (tractiebatterij) te
laden.
*: Met “regenereren” wordt in deze handleiding het omzetten van bewegings-
energie van de auto in elektrische energie bedoeld.
Motortoerental
Bij hybrideauto's wordt het motortoerental nauwkeurig aangestuurd, vooral
om het brandstofverbruik te verlagen en de uitstoot van schadelijke stoffen te
beperken.
Het kan voorkomen dat het weergegeven motortoerental varieert, terwijl de
rijomstandigheden gelijk blijven.
110
2. Instrumentenpaneel
OPMERKING
Voorkomen van schade aan de motor en onderdelen ervan
Als het waarschuwingslampje hoge koelvloeistoftemperatuur wordt
getoond, kan de motor oververhit zijn. Breng in dat geval de auto zo snel
mogelijk op een veilige plaats tot stilstand en controleer het hybridesysteem
nadat dit volledig is afgekoeld.
(→Blz. 594)
2. Instrumentenpaneel
111
Multi-informatiedisplay
Informatie op het display
Het multi-informatiedisplay verschaft de bestuurder uiteenlopende rij-
gerelateerde informatie, inclusief de actuele buitentemperatuur. Het
multi-informatiedisplay kan ook worden gebruikt voor het wijzigen van
de display-instellingen en andere instellingen.
● Buitentemperatuur (→Blz. 108)
2
● Pop-updisplay
Onder bepaalde omstandighe-
den wordt tijdelijk een waar-
schuwingsmelding of
de be-
drijfsstatus van een
systeem
weergegeven op het
multi-infor-
matiedisplay.
Sommige uitvoeringen: Som-
mige pop-updisplays kunnen
worden in- en uitgeschakeld.
(→Blz. 117)
● Ritinformatie (→Blz. 113)
Geeft de volgende zaken weer:
• Kilometerteller
• Dagteller
112
2. Instrumentenpaneel
● Menu-iconen (→Blz. 114)
Selecteer een menu-icoon om de inhoud ervan weer te geven.
Druk om de menu-iconen weer te geven op de toets
of
op
het stuurwiel.
Rij-informatie (→Blz. 115)
Hiermee kunnen allerlei gegevens met betrekking tot het rijden wor-
den weergegeven.
Aan navigatiesysteem gekoppelde weergave (indien
aanwezig)
Hiermee kan de volgende aan het navigatiesysteem gekoppelde
informatie worden weergegeven.
• Routebegeleiding
• Kompasdisplay
(weergave noorden boven/weergave rijrichting
boven)
Aan audiosysteem gekoppelde weergave (indien aanwezig)
Hiermee kunt u een audiobron of nummer selecteren op het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedieningstoetsen van het instru-
mentenpaneel.
Informatie over ondersteunend systeem (indien aanwezig)
Hiermee kan de werkingsstatus van de volgende systemen worden
weergegeven
• LDA (Lane Departure Alert) (→Blz. 304)
• RSA (Road Sign Assist) (→Blz. 313)
Weergave waarschuwingsmelding (→Blz. 549)
Hiermee kunnen waarschuwingsmeldingen en te nemen maatrege-
len worden weergegeven als een storing wordt gesignaleerd.
Weergave instellingen (→Blz. 117)
Hiermee kunnen de instellingen van de weergave van het instrumen-
tenpaneel en andere instellingen worden gewijzigd.
2. Instrumentenpaneel
113
Ritinformatie
Wijzigen van de weergave
Druk om het weergegeven
onderwerp te wijzigen op de
toets TRIP.
Het onderwerp verandert iedere
keer dat op de knop of toets
wordt gedrukt.
2
Onderwerpen die worden weergegeven
Kilometerteller
Geeft de totale afstand weer die met de auto gereden is.
Dagteller A/dagteller B
Geeft de afstand weer die met de auto gereden is sinds de teller de
laatste keer op nul is gezet. Dagteller A en B kunnen onafhankelijk
van elkaar worden gebruikt en verschillende afstanden weergeven.
Geef om een dagteller te resetten de gewenste dagteller weer en houd
vervolgens de toets TRIP ingedrukt.
114
2. Instrumentenpaneel
Menu-iconen
Bedienen van de bedieningstoetsen van het instrumentenpa-
neel
Het multi-informatiedisplay wordt bediend met de bedieningstoet-
sen van het instrumentenpaneel.
1
: Menu-iconen weer-
geven/menu-iconen
selecteren
: Het weergegeven
onderwerp wijzigen,
omhoog/omlaag
scrollen
op het
scherm en de cursor
omhoog/omlaag
bewegen
2
Indrukken: Invoeren/instellen
Ingedrukt houden: Resetten
3
Terugkeren naar het vorige scherm
2. Instrumentenpaneel
115
Rij-informatie
Rij-informatie 1/rij-informatie 2/rij-informatie 3
Geeft verschillende soorten rij-informatie weer, zoals:
● Rij-informatie 1
• Actueel brandstofverbruik (weergave meter)
• Gemiddeld brandstofverbruik (sinds resetten)
● Rij-informatie 2
• Afstand (actieradius)
• Gemiddelde rijsnelheid (sinds resetten)
2
● Rij-informatie 3
• Gemiddeld brandstofverbruik (sinds starten)
• Afstand (sinds starten)
De weergegeven onderwerpen (zie onderstaande lijst) kunnen wor-
den gewijzigd via de weergave van de instellingen. (→Blz. 117)
Onderwerp
Inhoud
Actueel brandstof-
Geeft het actuele brandstofverbruik weer op
verbruik
een meter
(weergave meter)
Actueel brandstof-
verbruik
Geeft het actuele brandstofverbruik weer als
(weergave in
een getal
cijfers)
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
1, 2
sinds het resetten van het display weer*
(sinds resetten)
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
sinds het starten van het hybridesysteem
(sinds starten)
weer*2
Gemiddeld brand-
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
stofverbruik
2, 3
sinds het tanken weer*
(sinds tanken)
Gemiddelde rij-
Geeft de gemiddelde rijsnelheid sinds het
snelheid (sinds
1
resetten van het display weer*
resetten)
Gemiddelde
Geeft de gemiddelde rijsnelheid sinds het
rijsnelheid
starten van het hybridesysteem weer
(sinds starten)
116
2. Instrumentenpaneel
Onderwerp
Inhoud
Verstreken tijd
Geeft de verstreken tijd sinds het resetten
(sinds resetten)
van het display weer*1
Verstreken tijd
Geeft de verstreken tijd sinds het starten
(sinds starten)
van het hybridesysteem weer
Afstand
Geeft de actieradius bij de resterende hoe-
(actieradius)
veelheid brandstof weer*3, 4
Afstand
Geeft de rijafstand weer sinds het starten
(sinds starten)
van de auto
Geen weergave
Geen onderwerp
*1: Waarden die kunnen worden gereset worden weergegeven met een cirkel
(
) in de hoek rechts boven.
Geef om te resetten het gewenste onderwerp weer en houd de toets
ingedrukt. Als beide weergegeven onderwerpen kunnen worden gereset,
wordt er een resetkeuzescherm weergegeven.
*2: Gebruik het weergegeven brandstofverbruik ter referentie.
*3: Als er een kleine hoeveelheid brandstof wordt getankt, wordt de weergave
mogelijk niet bijgewerkt.
Zet tijdens het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt getankt terwijl
het contact niet UIT staat, wordt de weergave mogelijk niet bijgewerkt.
*4: Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofver-
bruik. Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden,
afwijken van de weergegeven afstand.
Energiemonitor
→Blz. 120
Digitale snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid weer in cijfers.
2. Instrumentenpaneel
117
Weergave instellingen
Gevoeligheid waarschuwing LDA (Lane Departure Alert)
(indien aanwezig)
De gevoeligheid van de waarschuwing van de LDA kan op 2 ver-
schillende niveaus worden ingesteld.
Toyota Parking Assist-sensor (indien aanwezig)
Hiermee kan het Toyota Parking Assist Sensor-systeem worden
geactiveerd/gedeactiveerd.
RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
2
Hiermee kan het RSA-systeem worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Regeling verlichting instrumentenpaneel
Hiermee kan de helderheid van de tellers worden ingesteld in de
nachtmodus*
*: Nachtmodus: →Blz. 118
Overige instellingen
Hiermee kunnen de volgende instellingen worden gewijzigd:
Instellingen RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
Meldingsmethode (snelheidsoverschrijding/overige waarschu-
wingen)
Hiermee kan de meldingsmethode van de volgende waarschu-
wingen worden ingesteld op geen melding/alleen display/dis-
play en zoemer.
Waarschuwing snelheidsoverschrijding:
Waarschuwt de bestuurder als de op het verkeersbord voor de
snelheidslimiet op het multi-informatiedisplay weergegeven
snelheid wordt overschreden.
Overige waarschuwingen:
Waarschuwt de bestuurder als het systeem signaleert dat uw
auto een ander voertuig inhaalt terwijl er een verkeersbord
voor een inhaalverbod wordt weergegeven op het multi-infor-
matiedisplay.
Meldingsniveau snelheidsoverschrijding
Hiermee kan worden ingesteld bij welke snelheidsoverschrij-
ding de waarschuwing snelheidsoverschrijding wordt geacti-
veerd als de op het verkeersbord voor de snelheidslimiet op
het multi-informatiedisplay weergegeven snelheid wordt over-
schreden.
118
2. Instrumentenpaneel
● Eenheden
Hiermee kunnen de op het multi-informatiedisplay weergegeven
meeteenheden worden gewijzigd.
EV-controlelampje
Hiermee kan het controlelampje EV-modus worden in-/uitge-
schakeld.
● Rij-informatie 1/rij-informatie 2/rij-informatie 3
Hiermee kunnen maximaal 2 items worden weergegeven op res-
pectievelijk het scherm “Rij-informatie 1” en “Rij-informatie 2” en
“Rij-informatie 3”. (→Blz. 115)
● Pop-updisplay
Hiermee kunnen de volgende pop-updisplays worden in-/uitge-
schakeld.
• Display van binnenkomende oproepen van het handsfree-sys-
teem (indien aanwezig)
• Display van de routebegeleiding van het aan het navigatiesys-
teem gekoppelde systeem (indien aanwezig)
● Initialisatie
Hiermee kunnen de instellingen van de weergave van het instru-
mentenpaneel worden gereset. (→Blz. 617)
Taal
Hiermee kan de taal op het display worden gewijzigd.
Helderheid van de tellers (dagmodus en nachtmodus)
De helderheid van de tellers wordt gewisseld tussen dagmodus en nacht-
modus.
Auto's zonder automatische verlichting
• Dagmodus: Wanneer de achterlichten zijn uitgeschakeld
• Nachtmodus: Wanneer de achterlichten zijn ingeschakeld
Auto's met automatische verlichting
• Dagmodus: Wanneer de achterlichten zijn uitgeschakeld of wanneer de
achterlichten zijn ingeschakeld, maar de omgeving licht is
• Nachtmodus: Wanneer de achterlichten zijn ingeschakeld en de omge-
ving donker is
In de nachtmodus wordt de helderheid van de tellers iets minder, tenzij de
maximale helderheid van de tellers is ingesteld.
2. Instrumentenpaneel
119
Onderbreking van de weergave van de instellingen
Tijdens het rijden is het niet mogelijk om de instellingsmodus van het multi-
informatiedisplay te selecteren. Breng de auto voordat u de instellingen gaat
wijzigen op een veilige plaats tot stilstand.
In de volgende situaties kan de bediening van een aantal functies op het
instellingendisplay tijdelijk worden uitgeschakeld.
• Wanneer er een waarschuwingsmelding op het multi-informatiedisplay
verschijnt.
• Wanneer de auto begint te rijden
Bij het losnemen en aansluiten van de accukabels
De gegevens voor de rij-informatie worden gereset.
2
LCD-scherm
Op het scherm kunnen kleine vlekjes of lichte puntjes verschijnen. Dit ver-
schijnsel is kenmerkend voor LCD-schermen en u kunt het scherm zonder
problemen blijven gebruiken.
Beëindigen van weergave
Wanneer het contact UIT wordt gezet, worden de volgende gegevens over de
huidige rit tijdelijk weergegeven op het multi-informatiedisplay.
Verstreken tijd (sinds starten)
Afstand (sinds starten)
Gemiddeld brandstofverbruik (sinds starten)
WAARSCHUWING
Waarschuwingen voor het gebruik tijdens het rijden
Wanneer u het multi-informatiedisplay tijdens het rijden bedient, let dan
extra goed op de veiligheid rondom de auto.
Kijk tijdens het rijden niet voortdurend op het multi-informatiedisplay, aan-
gezien u anders voetgangers, objecten op de weg, enz. over het hoofd
kunt zien.
Waarschuwing bij het instellen van het display
Zorg dat de auto geparkeerd staat op een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens het instellen van het display moet
draaien. In een afgesloten ruimte, zoals een garage, kunnen uitlaatgassen
die het schadelijke koolmonoxide (CO) bevatten, zich ophopen en in de
auto terechtkomen. Dit kan zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
OPMERKING
Het multi-informatiedisplay bij lage temperaturen
Laat het interieur van de auto op temperatuur komen alvorens het informa-
tiedisplay te gebruiken. Bij extreem lage temperaturen kan het informatie-
display trager reageren en worden wijzigingen mogelijk met enige
vertraging weergegeven.
Tijdens het instellen van het display
Zorg ervoor dat het hybridesysteem draait tijdens het instellen van het dis-
play om te voorkomen dat de 12V-accu leeg raakt.
120
2. Instrumentenpaneel
Energiemonitor/verbruiksscherm
U kunt de status van het hybridesysteem zien op het multi-infor-
matiedisplay en op het navigatie-/multimediasysteem.
1
Multi-informatiedisplay
2
Navigatie-/multimediasysteem
(indien aanwezig)
Energiemonitor
Navigatie-/multimediasysteem
Druk op de toets CAR op het navi-
gatie-/multimediasysteem.
Selecteer “Energiemonitor”.
Multi-informatiedisplay
Druk op
of
van de bedieningstoetsen van
het instrumenten-
paneel, selecteer
en druk vervolgens op
of
om de
energiemonitor weer te geven.
: Indien aanwezig
2. Instrumentenpaneel
121
Scherm Energy monitor
Navigatie-/
Multi-informatiedisplay
multimediasysteem
Wanneer de auto
wordt aangedre-
ven door de elek-
tromotor
(tractiemotor)
Wanneer de auto
2
wordt aangedre-
ven door de benzi-
nemotor
Wanneer de auto
wordt aangedre-
ven door de benzi-
nemotor en de
elektromotor (trac-
tiemotor)
Wanneer het bat-
terijpakket (tractie-
batterij)
wordt
geladen
Wanneer er geen
energieover-
dracht plaatsvindt
Laag
Vol
Laag
Vol
Status batterijpak-
ket (tractiebatterij)
122
2. Instrumentenpaneel
Reisinformatie (navigatie-/multimediasysteem)
Druk op de toets CAR op het
1
navigatie-/multimediasysteem.
Selecteer “Reisinformatie”.
2
Reisinformatiescherm
1
Weergave van de gemid-
delde rijsnelheid sinds het
starten van het hybridesys-
teem.
2
Actieradius (→Blz. 124)
3
Het brandstofverbruik gedu-
rende de laatste 15 minuten
4
De geregenereerde energie
gedurende de laatste
15
minuten
Eén symbool staat voor 30 Wh. Er worden maximaal 5 symbolen
getoond.
5
Weergave van de verstreken tijd sinds het starten van het hybri-
desysteem.
6
Resetten van de verbruiksgegevens
Het gemiddelde brandstofverbruik gedurende de laatste 15 minu-
ten wordt door middel van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden
en gemiddelden sinds de laatste keer dat het contact AAN is gezet.
Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale
waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld.
2. Instrumentenpaneel
123
Historische gegevens (navigatie-/multimediasysteem)
Druk op de toets CAR op het
1
navigatie-/multimediasysteem.
2
Selecteer “Historische gegevens”.
2
Scherm “Historische gegevens”
Het laagste gemeten brand-
1
stofverbruik
2
Het vorige gemeten brand-
stofverbruik
3
Gemiddeld brandstofverbruik
4
Het gemiddelde brandstof-
verbruik bijwerken
5
De historische gegevens
resetten
De geschiedenis van het gemiddelde brandstofverbruik is door mid-
del van kleuren verdeeld in vorige gemiddelden en het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de gegevens de laatste keer zijn bijge-
werkt. Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een glo-
bale waarde.
De afbeelding is slechts een voorbeeld.
124
2. Instrumentenpaneel
De historische gegevens bijwerken
Werk het gemiddelde brandstofverbruik bij door “Updaten” te selecteren om
het actuele brandstofverbruik opnieuw te meten.
De gegevens resetten
De verbruiksgegevens kunnen worden gewist door “Wissen” te selecteren.
Actieradius
Geeft de geschatte maximale afstand aan die nog met de in de tank aanwe-
zige brandstof kan worden gereden.
Deze afstand wordt berekend op basis van het gemiddelde brandstofver-
bruik.
Hierdoor kan de werkelijke afstand die nog kan worden gereden, afwijken van
de weergegeven afstand.
125
Bediening van
3
elk onderdeel
3-1.
Informatie over sleutels
Sleutels
126
3-2.
Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
Portieren
130
Achterklep
135
Smart entry-systeem
met startknop
140
Startknopfunctie
175
3-3.
Verstellen van de stoelen
Voorstoelen
207
Achterstoelen
209
Hoofdsteunen
212
3-4.
Verstellen van het stuurwiel
en de spiegels
Stuurwiel
214
Binnenspiegel
216
Buitenspiegels
218
3-5.
Openen en sluiten
van de ruiten
Elektrisch bedienbare
ruiten
221
126
3-1. Informatie over sleutels
Sleutels
De sleutels
Bij de auto worden de volgende sleutels geleverd.
Elektronische sleutels
1
• Bedienen van het Smart entry-
systeem met startknop*1
(→Blz. 140)
• Bedienen van de startknop*2
(→Blz. 175)
• Gebruik van de afstandsbedie-
ningsfunctie
2
Mechanische sleutels
3
Plaatje met sleutelnummer
*1: Auto's met Smart entry-systeem en startknop
*2: Auto's met startknopfunctie
Afstandsbediening
1
Vergrendelen van alle portie-
ren (→Blz. 130)
2
Ontgrendelen van alle portieren
(→Blz. 130)
3-1. Informatie over sleutels
127
Gebruik van de mechanische sleutel
Druk op het ontgrendelknopje om
de mechanische sleutel uit de
elektronische sleutel te halen.
De mechanische sleutel kan maar
in één richting ingestoken worden,
aangezien slechts één zijde van de
sleutel van een groef is voorzien.
Als u de sleutel niet in de slotcilin-
der kunt steken, draait u de sleutel
om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na gebruik in de elektronische sleutel.
Zorg dat u de mechanische sleutel en de elektronische sleutel bij u hebt.
3
Als de batterij van de elektronische sleutel leeg is of de instapfunctie niet
goed werkt, bent u op de mechanische sleutel aangewezen. (→Blz. 586)
Als u uw sleutels verliest
Een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kan een nieuwe sleutel maken
met behulp van de mechanische sleutel en het sleutelnummer op uw plaatje
met sleutelnummer. Bewaar het plaatje met het sleutelnummer op een veilige
plaats buiten de auto, bijvoorbeeld in uw portemonnee.
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een vliegtuig niet op de toetsen van de elek-
tronische sleutel drukt. Zorg ervoor dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt
kunnen worden als u de elektronische sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt
opgeborgen. Bij het indrukken van de toetsen kan de elektronische sleutel
radiogolven uitzenden die de bediening van het vliegtuig kunnen beïnvloe-
den.
Omstandigheden die de werking van het Smart entry-systeem met start-
knop of de startknopfunctie beïnvloeden
→Blz. 143, 177
128
3-1. Informatie over sleutels
Leegraken batterij elektronische sleutel
De standaard levensduur van de batterij is 1 - 2 jaar.
Als de batterij bijna leeg is, klinkt een waarschuwingssignaal in de auto als
het hybridesysteem wordt uitgeschakeld.
Omdat de elektronische sleutel altijd radiogolven ontvangt, raakt de batterij
ook ontladen wanneer de elektronische sleutel niet wordt gebruikt. De vol-
gende symptomen geven aan dat de batterij van de elektronische sleutel
mogelijk ontladen is. Vervang de batterij indien nodig. (→Blz. 508)
• Het Smart entry-systeem met startknop, de startknopfunctie of de
afstandsbediening werkt niet.
• Het detectiegebied wordt kleiner.
• Het ledcontrolelampje in de sleutel gaat niet branden.
Houd, om de levensduur van de batterij niet nodeloos te bekorten, de elek-
tronische sleutel op een afstand van minimaal 1 m van de volgende elektri-
sche apparaten met een magnetisch veld:
• Televisietoestellen
• Computers
• Mobiele telefoons, draadloze telefoons en batterijladers
• Oplaadapparatuur voor draadloze en mobiele telefoons
• Tafellampen
• Inductiekookplaten
Als de batterij van de elektronische sleutel geheel ontladen is
→Blz. 508
Bevestiging van het aantal geregistreerde sleutels
Het aantal al geregistreerde sleutels kan worden bevestigd. Neem voor meer
informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Als een verkeerde sleutel wordt gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen
(bijvoorbeeld van de afstandsbediening) kunnen worden
gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
→Blz. 616)
Verklaring voor de afstandsbediening
→Blz. 146, 178
3-1. Informatie over sleutels
129
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de sleutel
Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet bloot aan sterke schokken en buig
ze niet.
Stel de sleutels niet langdurig bloot aan hoge temperaturen.
Voorkom dat de sleutels nat worden en reinig ze niet in een ultrasoon rei-
nigingsbad of iets dergelijks.
Bevestig geen metaalhoudende of magnetische voorwerpen aan de sleu-
tels en houd de sleutels uit de buurt van dergelijke voorwerpen.
Haal de sleutels niet uit elkaar.
Plak geen stickers o.i.d. op het oppervlak van de elektronische sleutel.
Houd de sleutels uit de buurt van apparaten die magnetische velden
3
opwekken (bijvoorbeeld televisietoestellen, audiosystemen, inductiekook-
platen en medische apparatuur, zoals laagfrequente therapeutische uitrus-
ting).
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten minste 10 cm uit de buurt van inge-
schakelde elektrische apparaten. Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de correcte werking van de sleutel hin-
deren.
In geval van storingen in het Smart entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle elektronische sleutels die bij uw auto zijn gele-
verd, naar een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer u een elektronische sleutel verliest
Als de elektronische sleutel zoek blijft, wordt het risico aanzienlijk groter dat
de auto wordt gestolen. Ga onmiddellijk met alle overgebleven elektroni-
sche sleutels die bij uw auto zijn geleverd naar een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
130
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Portieren
Van buitenaf ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u hebt om deze functie in te
kunnen schakelen.
Pak de voorportiergreep vast
1
om alle portieren te ontgren-
delen.
Zorg ervoor dat u de sensor aan
de achterzijde van de portier-
greep aanraakt.
De portieren en de achterklep
kunnen gedurende 3 seconden
na het vergrendelen niet worden
ontgrendeld.
Raak de vergrendelsensor (de uitholling aan de zijkant van de
2
portiergreep) aan om alle portieren te vergrendelen.
Controleer of het portier goed vergrendeld is.
Afstandsbediening
1
Vergrendelen van alle portie-
ren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
grendeld/ontgrendeld. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden na het ontgrendelen van de auto
een portier wordt geopend, zorgt de beveiligingsfunctie ervoor dat de auto
weer automatisch wordt vergrendeld. (Afhankelijk van de locatie van de elek-
tronische sleutel wordt echter mogelijk vastgesteld dat de sleutel in de auto
is. In dit geval blijft de auto mogelijk ontgrendeld.)
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
131
Wanneer het portier niet kan worden vergrendeld met de vergrendelsen-
sor op het oppervlak van de voorportiergreep
Raak de vergrendelsensor aan met uw
handpalm.
Zoemer centrale vergrendeling
Als geprobeerd wordt de portieren te vergrendelen wanneer een portier niet
geheel gesloten is, klinkt er gedurende 5 seconden een zoemer. Sluit het por-
tier volledig om de zoemer uit te schakelen en vergrendel de portieren
3
opnieuw.
Alarm (indien aanwezig)
Door met de instapfunctie of de afstandsbediening de portieren te vergrende-
len, wordt het alarmsysteem ingeschakeld. (→Blz. 95)
Wanneer het Smart entry-systeem met startknop of de afstandsbedie-
ning niet goed werkt
Gebruik de mechanische sleutel om de portieren te vergrendelen en ontgren-
delen. (→Blz. 586)
Vervang de sleutelbatterij door een nieuw exemplaar als deze ontladen raakt.
(→Blz. 508)
132
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Van binnenuit ontgrendelen en vergrendelen van de portieren
Schakelaar centrale vergrendeling
1
Vergrendelen van alle portie-
ren
2
Ontgrendelen van alle portie-
ren
Vergrendelknoppen binnenzijde portier
1
Vergrendelen van het portier
2
Ontgrendelen van het portier
De voorportieren kunnen wor-
den geopend door aan de por-
tiergrepen aan de binnenzijde te
trekken, ook al staan de ver-
grendelknoppen in de stand ver-
grendeld.
Vergrendelen van de voorportieren van buitenaf zonder gebruik
te maken van een sleutel
1
Zet de vergrendelknop aan de binnenzijde in de vergrendelde
stand.
2
Sluit het portier met de portiergreep uitgetrokken.
Het portier kan niet worden vergrendeld als het contact in de stand
ACC of AAN staat of als de elektronische sleutel zich nog in de auto
bevindt.
De sleutel wordt mogelijk niet juist gesignaleerd waardoor het portier wel-
licht vergrendeld wordt.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
133
Kindersloten achterportieren
Het portier kan niet vanaf de bin-
nenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd.
1
Ontgrendelen
2
Vergrendelen
Hierdoor wordt voorkomen dat kin-
deren per ongeluk de achterportie-
ren openen. Druk de schakelaars
op beide achterportieren naar
beneden om de kindersloten te
3
activeren.
Gebruik van de mechanische sleutel
De portieren kunnen ook worden vergrendeld en ontgrendeld met de mecha-
nische sleutel.
(→Blz. 586)
Waarschuwingszoemer open portier/achterklep
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, klinkt er vanaf een rij-
snelheid van 5 km/h een zoemer.
Het geopende portier of de openstaande achterklep wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Omstandigheden die de werking van het Smart entry-systeem met start-
knop beïnvloeden
→Blz. 143
134
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
Voorkomen van ongevallen
Neem bij het rijden met de auto de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van deze voorschriften kan ertoe leiden dat er per
ongeluk een portier wordt geopend en dat er iemand uit de auto valt, waar-
door ernstig letsel kan ontstaan.
Controleer of alle portieren volledig gesloten en vergrendeld zijn.
Trek tijdens het rijden niet aan de binnenportiergreep.
Wees extra voorzichtig met het bestuurders- en voorpassagiersportier;
deze kunnen zelfs worden geopend wanneer de vergrendelknop in de
stand vergrendeld staat.
Activeer de kindersloten op de achterportieren als er kinderen achter in de
auto vervoerd worden.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
135
Achterklep
De achterklep kan op de volgende manieren vergrendeld/ont-
grendeld en geopend worden.
Ontgrendelen en vergrendelen van de achterklep
Schakelaar centrale vergrendeling
→Blz. 132
Instapfunctie (auto's met Smart entry-systeem en startknop)
Druk op de toets om de ach-
1
3
terklep te ontgrendelen.
Het portier kan gedurende
3
seconden na het vergrendelen
niet worden ontgrendeld.
Druk op de toets om de ach-
2
terklep te vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Afstandsbediening
→Blz. 130
136
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
Openen van de achterklep
Trek de achterklep omhoog terwijl
u de schakelaar achterklep ope-
nen ingedrukt houdt.
De achterklep kan niet direct nadat
de schakelaar achterklep openen
is ingedrukt, worden gesloten.
Feedbacksignalen
De alarmknipperlichten knipperen om aan te geven dat de portieren zijn ver-
grendeld/ontgrendeld met behulp van de instapfunctie of de afstandsbedie-
ning. (Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld: tweemaal)
Waarschuwingszoemer open portier/achterklep
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, klinkt er vanaf een rij-
snelheid van 5 km/h een zoemer.
Het geopende portier of de openstaande achterklep wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Sluiten van de achterklep
Laat de achterklep zakken met behulp
van de achterklepgreep en druk de ach-
terklep van buitenaf naar beneden om
deze te sluiten.
Let op dat de achterklep bij het sluiten
ervan met de handgreep niet opzij
wordt getrokken.
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
137
Bagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting gaat branden als de achterklep wordt geopend.
Indien het openingssysteem van de achterklep niet werkt
De achterklep kan van binnenuit worden geopend.
Verwijder het kapje met een schroeven-
1
draaier.
Breng om het kapje te beschermen een
doek aan tussen de sleufkopschroeven-
draaier en het kapje, zoals aangegeven
in de afbeelding.
2
Beweeg de hendel.
3
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Zorg ervoor dat de achterklep tijdens het rijden gesloten is.
Als de achterklep open blijft, kan deze tijdens het rijden voorwerpen raken
of kan er bagage uit de bagageruimte vallen, waardoor een ongeval kan
ontstaan.
Bovendien kunnen uitlaatgassen in de auto terechtkomen, hetgeen zeer
schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Controleer voordat u wegrijdt of de
achterklep is gesloten.
Zorg er voordat u wegrijdt voor dat de achterklep volledig gesloten is. Als
de achterklep niet volledig gesloten is, kan deze tijdens het rijden open-
gaan, waardoor een ongeval kan ontstaan.
Sta nooit toe dat er personen in de bagageruimte meerijden. In het geval
van plotseling remmen of een aanrijding kunnen ze ernstig letsel oplopen.
138
3-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Laat kinderen niet in de bagageruimte spelen.
Als een kind per ongeluk in de bagageruimte wordt opgesloten, kan het
bevangen worden door de hitte of verwondingen oplopen.
Laat kinderen de achterklep niet openen of sluiten.
De achterklep kan mogelijk onverwachts in beweging komen of er kan een
lichaamsdeel bekneld raken.
Bedienen van de achterklep
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de voorzorgsmaatregelen kan ernstig letsel tot
gevolg hebben.
Verwijder sneeuw en ijs van de achterklep voordat u deze opent. Als u dat
niet doet, kan de achterklep na het openen plotseling weer dichtvallen.
Controleer voordat u de achterklep opent of sluit zorgvuldig of de omge-
ving veilig is.
Zorg er als er iemand dichtbij staat voor dat deze persoon veilig is en meld
dat u de achterklep gaat openen of sluiten.
Wees voorzichtig bij het openen en sluiten van de achterklep bij sterke
wind, aangezien de achterklep als gevolg van sterke wind plotseling kan
bewegen.
Als de achterklep niet helemaal wordt
geopend, kan deze plotseling dichtval-
len. Op een helling is het moeilijker om
de achterklep te openen of te sluiten
dan op een horizontale ondergrond. Let
dus op dat de achterklep niet plotseling
vanzelf open- of dichtgaat. Controleer
voordat u de bagageruimte gebruikt of
de achterklep volledig geopend en vei-
lig is.

Была ли эта страница вам полезна?
Да!Нет
6 посетителей считают эту страницу полезной.
Большое спасибо!
Ваше мнение очень важно для нас.

Нет комментариевНе стесняйтесь поделиться с нами вашим ценным мнением.

Текст

Политика конфиденциальности